Het hindoeïsme — Is het in staat uw geestelijke behoefte te bevredigen?
NOOIT tevoren heeft de mens grotere behoefte aan geestelijke leiding gehad dan in deze tijd, maar waar kan dit soort van leiding gevonden worden? De afgelopen jaren hebben velen de religies van de christenheid en het judaïsme verlaten om deze leiding, dit houvast, in de filosofieën en gebruiken te zoeken die hun wortels in het hindoeïsme hebben. En hoe staat het met u? Zouden uw geestelijke behoeften bevredigd kunnen worden door een hindoeïstische gedachtengang te gaan volgen?
Het hindoeïsme bezit een uitgebreide literatuur van heilige boeken, waaronder de Veda’s en de Upanishads. Kan men uit deze geschriften rechtstreekse inlichtingen halen over de Schepper en de wijze waarop Hij gediend moet worden? Wat heeft het hindoeïsme te zeggen over de oorsprong van de aarde en de vroegste geschiedenis van de mensheid?
U zult de geschriften wat dat betreft teleurstellend vinden. Over de oorsprong van de wereld zegt bijvoorbeeld de Rig-Veda, een van de oudste en meest gezaghebbende religieuze hindoeteksten:
„Wie weet dan wanneer het eerste tot bestaan kwam? Hij, de eerste oorsprong van deze schepping, of hij het nu allemaal gevormd heeft of niet gevormd heeft, . . . hij weet het waarlijk, of misschien weet hij het niet.”
Natuurlijk zijn er in de hindoegeschriften wel verhalen bekend over de schepping van de wereld, het verhaal bijvoorbeeld over het gouden ei dat in twee helften spleet, die respectievelijk de hemel en de aarde werden, maar slechts weinigen zijn geneigd dergelijke verslagen serieus te nemen.
Onder de kop „Hindoeïsme” staat onder meer in de Encyclopædia Britannica (uitgave 1974): „De kern van het [hindoe]-geloof is zelfs niet eens afhankelijk van het al dan niet bestaan van een God, terwijl het er evenmin toe doet of er één god of veel goden bestaan.” Zou een religieus systeem dat zich zo vaag over de opperste Schepper uitlaat, uw behoefte om God te kennen en te dienen, kunnen bevredigen?
Zielsverhuizing en „karma”
En het doel van het leven en een hoop voor de toekomst, wat zegt het hindoeïsme daarover? Wat in het hindoeïsme wijdverbreid wordt aangehangen, is het geloof in de zielsverhuizing en het „karma”. Het begrip „zielsverhuizing” duidt op het geloof in een onzichtbare, geestelijke ziel die zich in de mensen zelf bevindt en hun echte ’zelf’ vormt. Bij de dood „verhuist” of migreert de ziel naar een ander lichaam. Mensen die deze leer aanhangen, geloven dat zij hiervóór reeds talloze levens hebben gehad en van het ene naar het andere leven zullen blijven overgaan in een nagenoeg eindeloze cyclus van wedergeboorten.
„Karma” (daden) duidt erop dat de daden die men in één leven heeft verricht, bepalen van welke aard het volgende leven zal zijn. Uw huidige status in het leven wordt derhalve beschouwd als het rechtstreekse gevolg van het goede of slechte gedrag dat u in uw vorige leven aan de dag hebt gelegd. Een van de hindoegeschriften, de Chandogya Upanishad, legt de wet van het karma als volgt uit:
„Zij die zich aangenaam gedragen — hun vooruitzicht is inderdaad, dat zij in een aangename schoot ontvangen zullen worden, hetzij de schoot van een Brahmaanse [de priesterstand] of de schoot van een Kshatriya [de militaire stand] of de schoot van een Vaisya [boeren en kooplieden]. Maar zij die stinkend zijn in hun gedrag — hun vooruitzicht is stellig dat zij in de schoot ontvangen zullen worden van een zwijn, of de schoot van een paria.”
Bevredigen deze ideeën uw behoefte aan geestelijke leiding? Hebben ze de inwoners van India, waar het hindoeïsme in al zijn vormen wordt beoefend, tot voordeel gestrekt?
Enkele gevolgen van de hindoeleer
Omdat er in de hindoegeschriften weinig specifieke inlichtingen worden aangetroffen over de opperste Schepper en de wijze waarop men hem in aanbidding moet naderen, nemen veel hindoes hun toevlucht tot primitieve religieuze gewoonten. In zijn bespreking van het „Hindoeïsme” verklaart de Encyclopædia Britannica (1974) over de „lagere kasten” van India:
„Deze kasten zijn tevreden, als ze maar kunnen ontsnappen aan de macht van het boze oog; de geesten kunnen bezweren die leven in bronnen, bomen, stenen, water en grond; vervloekingen, magie, epidemieën en cholera kunnen afweren en dorpsgoden kunnen aanbidden die misschien regen of een overvloedige oogst zullen verschaffen. Zij geloven in astrologie, horoscoop lezen, waarzeggerij, de gunst van het moment en het lezen van voortekens.”
En wat zijn de gevolgen geweest van de leer van de zielsverhuizing en het karma? Professor J. Noss schrijft hierover in Man’s Religions: „Hindoes zijn over het proces van de wedergeboorte gaan spreken als ’Het Wiel’. Zij bezien het met wanhoop in hun hart. . . . het vooruitzicht van de mogelijk nog een miljard wedergeboorten die zich vóór hen uitstrekken, overweldigt hen.”
Een ander kwalijk gevolg van deze leer is het geloof dat iemands „kaste” of sociale niveau volledig te danken of te wijten is aan daden in een vorig leven. Dit geeft de mensen in de lagere sociale regionen, waarbij vooral valt te denken aan de zogenaamde „paria’s” of „outcasts”, ook wel de „onaanraakbaren” genoemd, weinig drang of mogelijkheid hun lot in dit leven te verbeteren. Hierover stond in de New York Times van 22 september 1974 het volgende commentaar, genomen uit een verslag van Satyavani Mathu, een voormalige minister van welzijn, belast met de zorg van „Harijanen” (onaanraakbaren) in een deelstaat van India:
„Niemand kan het iets schelen. Na al die jaren van onafhankelijkheid, na al de grondwettelijke garanties die zijn gedaan, zijn de Harijanen nog steeds ’outcasts’, de laagsten van de laagsten. In nagenoeg ieder dorp is het nog steeds zo dat een Harijan niet in hetzelfde hotel een kopje thee kan drinken als een kaste-hindoe, en evenmin uit dezelfde bron water mag putten.
Het is een schande. Het hindoeïsme leert dat de Harijanen werden geboren om slaven te zijn. En kaste-hindoes accepteren dit en voeren geen politiek ten gunste van de Harijanen. Zij zeggen: ’Hoe kunnen jullie onze gelijken zijn?’”
Interessant zijn ook de volgende uittreksels, gaande over vrouwen, uit het hindoe-wetboek van Manu:
„Misschien is hij wel ontbloot van elke deugd, overal jagend naar pleziertjes, of zonder goede eigenschappen, toch moet een man door een getrouwe vrouw constant als een god aanbeden worden. . . . Laat ze haar lichaam vermageren zo ze dit wil, door enkel op bloemen, wortels en fruit te leven; maar nooit mag ze na de dood van haar man de naam van een andere man op haar lippen nemen. . . . Door haar plichten tegenover haar man te veronachtzamen, maakt de vrouw zich in deze wereld tot een schandvlek; na haar dood komt ze in de schoot van een jakhals en zal ze gekweld worden door ziekten, de straf voor haar zonde.”
Over de gevolgen die de hindoebeginselen hebben op de miljoenen bewoners van India, schreef Mulk Raj Anand: „Ongelukkig genoeg heeft de herbevestiging van de Hindoe Dharma [gewoonte] in de wetten van Manu, met een strenger kastensysteem, met de verlaging van de vrouw, en de nadruk op ritueel, de discriminatie bewaard, die gedoemd is de Indische maatschappij voor altijd te verdelen.” — The Illustrated Weekly of India, 17 november 1974, blz. 13.
Met het oog hierop zou men zich kunnen afvragen hoe het komt dat de afgelopen jaren zovelen in de Westerse wereld zich niettemin tot het hindoegeloof en de hindoegewoonten aangetrokken voelen.
Een manier van „ontsnappen”
Het boek Man’s Religions wijst op het volgende: „Het motief dat schuilt achter veel hindoeïstisch . . . en boeddhistisch denken in India is: ontsnapping.” In wat voor opzicht?
Volgens een populaire hindoeïstische filosofie is de onzichtbare „ziel” in elke persoon, zijn echte zelf, in werkelijkheid gescheiden van zijn lichaam en geest. De ziel wordt beschouwd een deel te zijn van een allesomvattende eerste oorzaak (somtijds „God” genoemd), op dezelfde manier als ook de stralen die van de zon uitgaan, als een deel van de zon beschouwd kunnen worden. Overeenkomstig deze leer kan iemand die gaat beseffen dat zijn echte zelf een deel is van God en dat het vleselijke bestaan het resultaat is van een gevangen zijn van de ziel in een vleselijk lichaam, het verlangen naar verder lichamelijk bestaan verliezen. Hij ziet af van het verrichten van daden die hem ervan verzekeren in zijn volgende incarnatie een beter leven te hebben, en aangezien er voor zo’n persoon dan geen karma in de gewone zin van het woord meer bestaat, ontsnapt hij aan de cyclus van wedergeboorten. Sommigen zeggen dat iemand die een dergelijke staat heeft bereikt, in het „Nirvana” is gekomen, hoewel dit een woord is dat meer in het boeddhisme is ingeburgerd.
Kennis van deze vreemde „eenheid” met God is echter niet via de normale denkprocessen te verkrijgen. Ze komt integendeel „als een extatische flits van zekerheid te midden van diepe meditatie”, aldus professor Noss. Een klassieke hindoetekst, de Bhagavad Ghita (’s Heren lied), beschrijft zo’n meditatieprocedure met de volgende woorden, toegeschreven aan de god Krishna:
„Laat de yogi zich voortdurend bezighouden met yoga, in eenzaamheid en afzondering verblijvend, . . . onbeweeglijk en bedaard, met gesloten ogen de blik gericht op de punt van de neus, . . . zijn denken beheersen, zijn gedachten gericht op Mij . . . De yogi . . . wiens denken beheerst is, komt tot vrede; komt tot het allerhoogste Nirvana dat in Mij is.” — Vertaling Dra. C. Keus.
Deze procedure houdt verband met „het Yoga-systeem” van het hindoeïsme. Volgens een ander hindoegeschrift kan yoga „een trance veroorzaken waarbij de geest, dan volledig bevrijd van alle inhoud en zich niet langer bewust van voorwerp of onderwerp, wordt opgenomen in het Uiteindelijke, en één is met de Ene”. Iemand die zover komt, kan een staat van geweldige rust en zelfs extase bereiken. Bovenmenselijke mentale en fysieke vermogens, zoals helderziendheid en zweven, zijn bekende gevolgen van deze speciale vorm van meditatie.
Een school van Chinese boeddhisten die de nadruk legden op een dergelijke yogabeoefening, spraken het Sanskritische woord voor meditatie (dhyana) uit als „tsj’an” en in Japan werd dit verbasterd tot „zen”. Hebt u wel eens gehoord van „bovenzinnelijke” of „transcendentale” meditatie, waarvan de beoefening thans erg populair is? Ook dit houdt met de hierboven genoemde hindoeïstische denkbeelden verband.
Nog een methode om vrij te komen uit de kringloop van wedergeboorten en te komen tot een ’besef van deelhebben’ met God, wordt bhakti genoemd. Hierbij wordt gedoeld op de speciale verering van een hindoe-godheid, een verering die soms gepaard gaat met in extase uitgevoerde dansen en het voordragen van een bepaalde spreuk of gebed, bekend staand als een „mantra”. Een tijdschriftartikel, gepubliceerd door het Internationale Genootschap voor Krishna-bewustzijn, verklaarde hierover:
„Bhakti-yoga is het proces van zich opheffen tot het niveau van [Krishna]-bewustzijn. . . . Dit zingen van Hare [Krishna] . . . is de eenvoudigste en meest gebruikte methode om [Krishna]-bewustzijn te ontwikkelen. . . . Wanneer u het zingen meester bent en u hebt gericht op het voortdurend herhalen van de naam, zal [Krishna] in uw ziele-oog verschijnen. Hij zal dansen op uw tong. Dan zult u de Oppermacht ervaren; uw gedachten zullen worden geabsorbeerd in [Krishna], en uw bewustzijn zal volmaakt zijn.”
Gelooft u dat deze hindoeïstische denkbeelden over „ontsnapping” of „bevrijding” uw geestelijke behoeften kunnen bevredigen? Zult u baat hebben bij dit soort van meditatie of bij het devote dansen of zingen waardoor sommigen in extase raken?
Kan het uw behoeften bevredigen?
Het zal leerzaam zijn de bijbelse zienswijze omtrent dit alles onder de loep te nemen. Geleerden over de gehele wereld zijn onder de indruk gekomen van de historische nauwkeurigheid van de bijbel, het volledig ontbreken van mythen daarin en de weergaloze beginselen die erin staan omtrent menselijk gedrag. De meest fundamentele menselijke behoefte wordt in de bijbel, in Handelingen 17:26, 27, als volgt onder woorden gebracht: „En [God] heeft uit één mens elke natie van mensen gemaakt . . . opdat zij God zouden zoeken, of zij wellicht naar hem tasten en hem werkelijk vinden zouden.”
Is dat niet hetgeen u werkelijk verlangt? Maar kunt u met succes naar de ware God ’tasten’ en hem ’vinden’ in geschriften die spreken over een vage ’uiteindelijke’ werkelijkheid of die aansporen tot de aanbidding van een grote schare mythologische goden en godinnen?
En wat de beoefening van yogameditatie en het bhakti-dansen en -zingen betreft, bedenk dat dit alles gebaseerd is op het fundamentele hindoegeloof dat de mens binnen in zich een onzichtbare „ziel” bezit die zowel kan verhuizen als worden „opgenomen in het Uiteindelijke”. Maar berust die leer op waarheid?
Een aanzienlijke hoeveelheid wetenschappelijk onderzoek is reeds besteed aan het beantwoorden van de vraag of de mens al dan niet een geestelijke ziel heeft die bij de dood het lichaam verlaat. Maar ondanks al het ijverige zoeken en de grote hoeveelheden geld die hieraan zijn besteed, is er nog geen enkel wetenschappelijk bewijs van het vertrek van een dergelijke ziel geleverd. Wanneer iemand sterft, lijkt het er nog steeds op dat hij volledig sterft, met niets wat hem automatisch overleeft.
Interessant is dat de bijbel hiermee overeenstemt. Wist u dat de bijbel er nergens over spreekt dat de mens een onsterfelijke ziel heeft die bij de dood van het lichaam wordt gescheiden? Integendeel zelfs, de bijbel verklaart dat de menselijke ziel gelijkstaat aan de gehele persoon (Gen. 2:7; Ex. 1:5; 1 Petr. 3:20; 2 Petr. 2:14). Wanneer dus iemand sterft, sterft de ziel ook (Ezech. 18:4, 20). En bovendien zijn, volgens de Schrift, „de doden . . . zich van helemaal niets bewust”. — Pred. 9:5.
Het idee van „eenwording” van de ziel met een bovenzinnelijke realiteit door middel van meditatie of enige andere mystieke praktijk, is daarom een gedachte die eenvoudig niet op waarheid berust. Er bestaat in mensen geen afzonderlijke ziel die een dergelijke eenheid zou kunnen bereiken. Kunt u blijvend voordeel trekken van een handelwijze die op een religieuze leugen is gebaseerd?
De Schrift waarschuwt voor het bestaan van „goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten” en spoort mensen aan dezen te weerstaan door „de volledige wapenrusting van God” aan te doen (Ef. 6:11, 12). Om bij een dergelijke oorlogvoering succes te kunnen hebben, is het nodig God met ’ons gehele verstand’ en met ons „denkvermogen” te dienen (Matth. 22:37; Rom. 12:1). Is die raad op te volgen door een methode toe te passen waarbij het normale bewustzijn wordt onderdrukt? Stelt u zich daarmee niet open voor de invloed van demonische krachten? Dit is niet denkbeeldig wanneer men bedenkt dat iemand bijvoorbeeld onder hypnose onderworpen raakt aan de wil van een ander intelligent wezen, de hypnotiseur. En volgens de Encyclopædia Britannica (uitgave van 1974), begint hypnose ermee dat iemand „zich gemakkelijk ontspant en zijn blik strak gericht houdt op een bepaald voorwerp”. Is dat niet een zelfde begin als bij de hindoemeditatie?
De bijbel verbindt helderziendheid, een vermogen dat vergevorderde yogabeoefenaars bezitten, onherroepelijk met demonen (Hand. 16:16-18; Deut. 18:10-12). Zou het verstandig zijn zelfs maar hele korte periodes per dag te besteden aan praktijken die in een wat verder gevorderd stadium demoneninvloed oproepen? Dit is stellig niet de weg om uw geestelijke behoeften te bevredigen.
Personen die verlangen naar een voortreffelijke verhouding tot hun Schepper moeten hiernaar streven overeenkomstig de vereisten die deze Schepper daar zelf voor heeft gesteld, en die in zijn Heilige boek, de bijbel, worden aangetroffen. Waarom zou u niet zelf een onderzoek instellen om te zien of de logische en met de feiten overeenstemmende goddelijke waarheid die u daarin wordt geboden, niet een voldoende bewijs verschaft dat dit boek werkelijk het Woord van God is? (2 Tim. 3:16) Wanneer u hierbij hulp wilt hebben, zult u Jehovah’s getuigen gaarne bereid vinden u van dienst te zijn.