Moeten zij die God aanbidden vegetariërs zijn?
„VEGETARISME: TOENEMENDE LEVENSSTIJL, VOORAL ONDER JONGEREN.” Dat was de kop van een artikel in de New York Times, waarin onder andere naar voren kwam dat hedendaagse vegetariërs „enkele krachtige ondersteuners aan hun kant hebben gekregen, onder wie Dr. Jean Mayer, de voedingsspecialist van de Harvard-universiteit”, en dat bepaalde vegetariërs „leden zijn van religieuze groeperingen als de Zevendedagsadventisten en de Hare Krishna-beweging, waarvan de leden afzien van het eten van vlees”.
Dit doet enkele interessante vragen rijzen. Namelijk: Moeten zij die God aanbidden, vegetariërs zijn? En zo ja, wat voor soort van vegetariërs dan? Op het vorig jaar augustus gehouden Wereldcongres van Vegetariërs te Orono, in de Amerikaanse staat Maine, waren allerlei categorieën aanwezig: „Fruitariërs, die alleen maar fruit eten, ovo-lactovegetariërs, die behalve vegetarische kost ook eieren, melk en kaas nuttigen; veganisten . . . die geen enkel produkt van dierlijke herkomst in de vorm van voedsel of kleding willen gebruiken; natuurhygiënisten, die geen zout, suiker, gezuiverd meel en kruiderijen gebruiken en niet geloven in het samengaan van groenten en fruit in één maaltijd; de Jaina-vegetariërs uit India, die geen enkel voedingsmiddel willen eten dat onder de grond heeft gegroeid, dus geen aardappels, wortelen, enz.”, en met hen nog vele anderen meer (New York Times, 22 augustus 1975). In het artikel stond nog vermeld dat de vegetariërs „zo af en toe in goede stemming met elkaar discussieerden over wat de ’ware weg’ was”.
Hoewel er dus, zoals blijkt, zeer veel variaties binnen het vegetarisme bestaan, zijn er volgens Dr. Jean Mayer „drie aspecten die altijd een rol spelen — zuinigheid, gezondheid en medelijden”. Ook godsdienst zou volgens hem bij sommigen een factor zijn.
De zuinigheidsfactor
Het argument van zuinigheid kan niet licht ontzenuwd worden en snijdt zelfs aan twee kanten. Ten eerste kost het iemand minder om alleen van vegetarisch voedsel zonder vlees, te leven, waarbij dat verschil natuurlijk groter is naargelang iemand gewend was vlees te eten. Niettemin blijft het een feit dat het niet altijd gemakkelijk is overeenkomstig zo’n dieet te leven. Mensen in de poolstreken zouden bijvoorbeeld naar gematigder klimaatzones moeten verhuizen als zij vegetariër willen worden. En behalve dat is er natuurlijk ook het genoegen dat men uit eten kan putten.
Ten tweede houdt de zuinigheid ook verband met de voedselproduktie op zich. In de loop van één jaar zou een stuk land van 0,4 hectare ongeveer 90 kilo vlees kunnen produceren, maar wel tienmaal zoveel graan en honderdmaal zoveel aardappels. Hoe waar dit echter ook mag zijn, het systeem waarin wij leven, functioneert momenteel anders, en wat zouden ware aanbidders, die slechts een fractie van de wereldbevolking vormen, tot stand kunnen brengen als ze om die reden geen vlees meer zouden eten? Zolang de wereld door zelfzuchtige mensen, onder de macht en invloed van Satan de Duivel, de god van deze wereld, wordt bestuurd, hoeft men op een gelijke verdeling van voedsel niet te rekenen. — 2 Kor. 4:4.
De gezondheidsfactor
Velen zijn vegetariër geworden vanwege hun gezondheid. Dr. Mayer verklaarde in een artikel in de New York Daily News van 14 mei 1975 dat hij een geweldige stroom van reacties had ontvangen op een voorgaand artikel van hem over vegetarisme, waarbij hij zijn lezers nogmaals verzekerde dat een „vegetarisch dieet beslist voedzaam is”. En het is ook zeker een erkend feit dat de gemiddelde Argentijn, Amerikaan en Canadees te veel vlees eet. Maar of iedereen nu beter af zou zijn door helemaal geen vlees meer te eten, staat niet geheel buiten kijf. Bovendien rijst er de vraag hoe praktisch het zou zijn met het oog op de eetgewoonten van de bevolking in haar geheel.
Dr. Mayer wees er ook nog op dat velen zijn afgevallen door vegetariër te worden, want hoewel ze misschien meer koolhydraten zijn gaan eten, eten zij veel minder vet, dat tweemaal zoveel calorieën bevat als koolhydraten. Een strikt vegetarisch dieet vertoont echter vaak een gebrek aan vitamine B12 dat „essentieel is voor de voorkoming van pernicieuze anemie, een bijzondere vorm van bloedarmoede, die ten slotte zelfs tot degeneratie van hersengedeelten en het ruggemerg kan leiden”. Bovendien „kan een vegetarisch dieet een tekort vertonen aan vitamine D . . . terwijl ook een gebrek aan ijzer niet denkbeeldig is aangezien ijzer het best en het gemakkelijkst wordt opgenomen wanneer het in vlees voorkomt, in het bijzonder in lever, schelvis en andere dierlijke voedingsprodukten”. „Hoe strikter in het algemeen de voeding”, aldus vegetariër Mayer, „hoe groter de kans op onevenwichtigheid en een tekort aan de een of andere belangrijke voedingsstof.”
Het medelijden en religieuze factoren
Bij niet weinig vegetariërs berust echter het sterkste argument ten gunste van hun levenswijze op hun medelijden ten aanzien van het dier. Zulke vegetariërs produceren en verspreiden ook auto-’stickers’ met opschriften als: „Houd van dieren — eet ze niet op” en: „Wees vriendelijk voor het dier — en verorber het niet.” Om hun standpunt kracht bij te zetten, wijzen zulke vegetariërs niet alleen op mannen als Boeddha, Plato, Socrates, Pythagoras, Ovid, Voltaire, Shaw en Schweitzer, maar zelfs op personen met een militaire faam, als veldmaarschalk Montgomery en luchtmacht-maarschalk Lord Dowding (RAF, „de slag om Engeland”).
Dit medelijden is stellig de voornaamste reden waarom men geen vlees eet, maar is het een deugdelijke reden? Of is het een kwestie van te grote sentimentaliteit? En, wat nog belangrijker is, vindt dit medelijden steun in God Woord, de bijbel?
Het schijnt dat hier opnieuw de woorden toepasselijk zijn die we in Jeremia 10:23 en 8:9 aantreffen: „Het [is] niet aan de aardse mens . . . zijn weg te bepalen. Het staat niet aan een man die wandelt, zelfs maar zijn schrede te richten.” „De wijzen [van de wereld] . . . hebben Jehovah’s wóórd verworpen, en wat voor wijsheid hebben zij dan?” Gods Woord geeft ons een evenwichtige kijk op dit onderwerp, want het bevat goddelijke wijsheid. Wanneer we ons dus tot deze bron wenden, wat vernemen we dan?
Ten eerste blijkt dat menselijk leven heilig is en dat wie maar ook die moedwillig het leven van een andere persoon neemt, daar met zijn eigen leven voor moet boeten. Op het moment dat God deze wet voor het eerst aan de mensheid, vertegenwoordigd in de persoon van Noach, gaf, verleende Hij tevens toestemming tot het eten van vlees (Gen. 9:3-5). Dus in één adem als het ware, verbood God hier heel strikt het vernietigen van menselijk leven, waarop hij de doodstraf stelde, maar gaf hij terzelfder tijd toestemming dieren voor voedsel te doden.
Dit onderscheid tussen mens en dier treffen wij door de gehele Schrift aan. Vanaf de vroegste tijden werden dieren al met Gods goedkeuring als slachtoffer geofferd (Gen. 4:2-5; 8:20, 21). De vele offers die onder de Wet van Mozes moesten worden gebracht, vereisten het slachten van heel wat dieren. En eiste God zelfs niet dat de Israëlieten minstens eenmaal per jaar, bij de Paschaviering, vlees aten, van een lam of een geitebokje, nog afgezien van het veelvuldig eten van vlees bij hun gemeenschapsoffers? Vooral de priesters waren vleeseters omdat zij aan ieder gemeenschapsoffer deelnamen. En om dit beeld nog verder door te voeren: zelfs God werd voorgesteld als een symbolische deelnemer aan de vleesmaaltijd doordat het deel dat op het altaar werd verbrand, als zijn deel werd beschouwd. — Ex. 12:3-9; 34:25; Lev. 7:11-15.
Jezus Christus, de zoon van God, stelde een overeenkomstig voorbeeld. Over zijn liefde en medelijden met de mensheid bestaat geen twijfel (Fil. 2:5-8). Hij openbaarde Gods wil aan ons en diende terzelfder tijd als ons model (1 Petr. 2:21). Had hij bezwaar tegen het eten van vlees? Nee, want als een getrouwe jood at hij ten minste bij elk Pascha vlees. En wat nog meer zegt, hij had er ook geen enkel bezwaar tegen vis te vangen en te eten; bij twee gelegenheden zorgde hij ervoor dat zijn discipelen een groot net vol vis vingen. Bovendien heeft hij bij minstens twee, zo niet bij meer gelegenheden, een paar vissen op wonderbare wijze vermenigvuldigd zodat duizenden mannen, vrouwen en kinderen zich ermee konden voeden. — Mark. 8:18-20; Luk. 5:4-6; Joh. 21:6-11.
En hoewel er onder de eerste christenen vragen rezen over het wel of niet eten van vlees, sproot dit niet voort uit medelijden met dieren. Als joden was het hun verboden bepaalde soorten van vlees te eten en het werd nodig hun te tonen dat zij daarin niet langer onder de Mozaïsche Wet stonden (Hand. 15:19, 20). Tevens was er een probleem in verband met het eten van vlees dat aan de afgoden was geofferd. Dat aanbidders van God niet geoordeeld dienden te worden met betrekking tot het feit of zij wel of geen vlees aten, maakte Paulus met de volgende woorden duidelijk: „De een heeft geloof om alles te eten, maar degene die zwak is, eet plantaardig voedsel. Laat degene die eet, niet neerzien op degene die niet eet, en laat degene die niet eet, geen oordeel vellen over degene die eet, want God heeft hem aanvaard.” Het zij opgemerkt dat bovenstaande schriftuurlijke raad en voorbeelden een volledige weerlegging vormen van het standpunt van degenen die op religieuze gronden bezwaren zouden hebben tegen het eten van vlees. — Rom. 14:2, 3.
Uit het voorgaande is dus wel duidelijk gebleken dat het slachten van dieren om in de voedselbehoefte van mensen te voorzien, niet tegen de wil van God is. Zijn Woord moedigt ons beslist aan consideratie met dieren te hebben (Spr. 12:10), maar van ons wordt niet vereist dat wij zo van dieren „houden” dat we ze op hetzelfde niveau als mensen plaatsen. Immers, terwijl Adam en Eva nog in de hof van Eden waren, was het kennelijk God zelf die dieren doodde om hen van een bedekking te voorzien (Gen. 3:21-23). Waar blijft bovendien het evenwicht wanneer mensen een energieke kruistocht voeren tegen het doden van dieren om voedsel, maar er terzelfder tijd geen bezwaar tegen hebben dat er bloedige oorlogen worden gestreden, die onzegbaar leed en ellende over miljoenen mannen, vrouwen en kinderen brengen.
Op de vraag: „Moeten aanbidders van God vegetariërs zijn?” zal iedereen dus een persoonlijk antwoord moeten geven. Acht hij het vanuit het oogpunt van kosten, zuinigheid en gezondheid bezien, nuttig en praktisch, dan kan hij vegetariër worden. In Gods Woord zal hij echter geen ethische ondersteuning voor zijn strikte dieet vinden. Wanneer hij in die hoek van het vegetarisme verzeild raakt, is hij bezig zijn kijk op Gods weg en zienswijze te verliezen.
Het feit of men wel of geen vlees eet, is in deze tijd niet hetgeen waar het om gaat. Belangrijk is of men de ware God Jehovah met geest en waarheid aanbidt, op de manier zoals zijn Woord de bijbel dat uiteenzet. Jezus Christus heeft ons die weg voorgeleefd. Hij zorgde voor de noden van mensen, in zowel geestelijk als fysiek opzicht, maar vooral geestelijk, want, zoals hij zei: „De mens moet niet van brood alleen leven, doch van elke uitspraak die uit Jehovah’s mond voortkomt.” Hij is het voorbeeld dat alle ware aanbidders van God zullen willen navolgen. — Matth. 4:4; Joh. 4:24.