Van zijderups tot kimono
Door Ontwaakt!-correspondent in Japan
VOER een rups en wat gebeurt er? Dat hangt af van de soort van rups. Als het een zijderups is, zal hij vanaf de dag van zijn geboorte een eersteklas behandeling nodig hebben. Maar het resultaat mag er dan ook zijn!
Een zijderups vormt de middelste fase in de drie groeistadiums van de vlinder Bombyx mori, die zich van ei tot rups en van rups via pop tot vlinder ontwikkelt. Eén vlinder legt 300 tot 500 eitjes, die echter pas zullen uitkomen wanneer de temperatuur van de omgeving daarvoor precies goed is.
In Japan bewaren de zijderupstelers de eitjes tot de eerstkomende maand mei in koude opslagruimten, om het uitkomen te verhinderen. De volgende vijf maanden gaan de eieren drie à viermaal naar een vertrek met een temperatuur van ongeveer 18 graden Celsius, en daarna wordt de temperatuur van de ruimte waarin ze vertoeven, dagelijks een beetje verhoogd, tot ze 25 graden bedraagt. Dan komen de zijderupsen te voorschijn.
Weken van smullen
Arbeiders brengen de pasgeboren zijderupsen vervolgens over naar een speciale voedingskamer, waar ze met vele bij elkaar in bakken worden gevleid, die in rekken een halve meter boven elkaar zijn geplaatst. Een ’rupsenoppasser’ dekt elke bak af met een schoon gaas of een net, waarop hij tweemaal daags verse bladeren van de witte moerbei legt. De zijderupsen die dit ruiken, kronkelen en duwen zich door het gaas van de bak naar boven en beginnen als razenden aan de bladeren te eten.
Dit festijn duurt ongeveer twintig dagen, in welke tijd zich een opmerkelijke gedaanteverandering voltrekt! De kleine rupsjes die bij de geboorte nog maar nauwelijks 2 millimeter groot waren, zijn na enkele weken eten bijna 9 centimeter lang en 2,5 centimeter dik, terwijl hun lijf gevuld is met vloeibare zijde. Daar hebben ze dan ook twintig maal hun eigen gewicht aan voedsel voor verorberd.
Na zichzelf helemaal te hebben vol gegeten, heffen de rupsen hun bovenlijfje in de lucht en beginnen heen en weer te zwaaien. Dat is voor de arbeiders die de rupsen verzorgen, het teken dat de ’spintijd’ is aangebroken.
Paleis van zijde
Voor deze activiteit hebben timmerlieden speciale ramen gemaakt met vakjes van vijf bij zeseneenhalve centimeter, die aan beide kanten open zijn. In elk vakje gaat één zijderups.
Dan begint deze unieke rups in zijn eigen hokje aan het spinnen van een paleis van zijde. „Hierbij”, aldus The World Book Encyclopedia, „beweegt hij zijn kop van de ene naar de andere kant in een reeks van achtvormige lussen. Twee klieren vlak bij zijn onderkaak scheiden een vloeistof uit die in aanraking met de buitenlucht verhardt tot een dunne zijden draad. Terzelfder tijd produceert de rups ook een lijmstof, sericine genaamd, die de twee draden stevig aan elkaar lijmt.” Dit gaat zo drie dagen door, tot alle vloeibare zijde is opgebruikt. Eén voltooide cocon bestaat uit een zijden draad van zo’n 1300 meter.
Binnen de voltooide cocon verandert de rups in een pop. En daarmee neemt het derde of vlinderstadium van Bombyx mori een aanvang. Aan zichzelf overgelaten, zou de pop uitgroeien tot een vlinder, die zich uiteindelijk met geweld een weg door de cocon zou banen en daarbij de zijden draad op honderden plaatsen aan stukken zou breken. Om dat te voorkomen, laat men de cocons door hete-luchtpijpen gaan, ten einde de poppen in de cocons te doden.
Het ontrollen van de zijde
Vervolgens vergaren de arbeiders de cocons voor het kookproces, waarbij de sericine-lijm wordt verzacht, zodat het gemakkelijk is het eind van de zijden draad te pakken. Elke draad is zo fijn als spinrag en kan dus niet afzonderlijk worden verwerkt. Afhankelijk van de gewenste dikte, haspelt men daarom draden van vier tot twintig cocons tot één draad bijeen.
Later gaat de zijde van de haspels en wordt voorts ineengedraaid tot zogenaamde „gefileerde” zijde, waarna ze gereed is voor het „moulineren”, een term die The World Book Encyclopedia als volgt verklaart: „Onder moulineren verstaat men het verhogen van de ineendraaiing van de zijden draad of het samenvoegen en om elkaar draaien van nog meer draden tot één streng. Het aantal draden dat te zamen wordt gemoulineerd, hangt af van het weefsel waarvoor het is bestemd.” Na het moulineren worden de draden op verschillende spoelen gewonden en daarna voor het weven gebruikt. Zorgvuldig te werk gaan, is hierbij erg belangrijk. Een gladde draad zonder knopen stemt de wever gelukkig.
Weven en verven
De eerste stap bij het weefproces wordt „scheren” genoemd: het aanbrengen van de scheringdraden die in de lengterichting van het weefsel lopen. Dit is een precisiewerkje, aangezien alle draden op gelijke afstand van elkaar moeten komen te liggen, omdat er anders een oneffen weefsel ontstaat.
De wever schiet daarna de inslagdraden boven en onder de scheringdraden door. Daartoe zijn op het weefgetouw de scheringdraden verdeeld in twee stellen, die beurtelings worden opgeheven en neergedrukt, zodat de inslagdraad bij de heenslag over het ene stel heenschiet en onder het andere stel doorgaat en bij de terugslag net omgekeerd. De aldus verkregen geweven zijde is aanvankelijk stijf en weinig soepel, maar na zorgvuldig wassen zacht en parelachtig wit.
Nu is het tijd geworden om de kleur aan te brengen. Een van de manieren waarop dit geschiedt, is met de hand. Hiervoor wordt in Japan de helder witte stof eerst tot een voorlopige kimono genaaid en daarna met blauw plantesap van een patroon voorzien. Vervolgens spuit men met een papieren spuit langs de randen van dit patroon een laagje stijfsel, waarbinnen dan de kleuren worden geschilderd. Die kleurstoffen laat men drogen en vervolgens bedekt men ze met een papje van rijst, rijstzemelen, zout en loog, om te voorkomen dat ze oplossen wanneer de achtergrondkleur wordt aangebracht.
Bij een andere methode maakt men gebruik van sjablonen. Voor elke kleur een apart sjabloon. Na de sjablonen op de stof te hebben gelegd, brengt men de kleuren met de hand aan.
Ongeacht echter de gebruikte methode, blijft het altijd nodig de kimono’s meer dan een half uur te stomen, om er zeker van te zijn dat de kleuren zich hebben gehecht. Daarna wordt de overtollige verf met helder, stromend water uit het weefsel gespoeld. Er komt nog een gouden of zilveren biesje langs het reeds fraaie patroon, om het vrouwelijk oog voor schoon te bekoren, gevolgd door een laatste maal stomen, en een prachtige nieuwe kimono is voor gebruik gereed.
Jonge Japanse meisjes dragen het liefst kimono’s met felkleurige patronen op een lichte ondergrond, en bovendien, bij speciale gelegenheden, wanneer ze nog ongehuwd zijn, een kimono met lange, wijde mouwen. De kimono voor de gehuwde vrouw is wat stemmiger van kleur en oudere vrouwen, vooral op het platteland, geven de voorkeur aan effen kimono’s in grijs of bruin. Wist u trouwens dat Japanse mannen ook kimono’s dragen? In het algemeen gaat hun voorkeur uit naar effen, donkere kleuren.
Al duizenden jaren heeft de parelachtige luister en natuurlijke soepelheid van zijde de mens bekoord. Bovendien draagt zijde erg plezierig omdat ze een eiwit is en het lichaam de vrijheid geeft om te ademen. Zijde vat ook niet snel vlam. Hoe dankbaar kunnen wij zijn voor de wijze zorg waarmee de Schepper in de verbazingwekkende zijderups heeft voorzien! — Ps. 104:24.