Onze geloofbeproevende tragedie
HIJ WAS onze eerste. Wij noemden hem Micha Nathanaël, niet alleen wegens de tijdloze schoonheid van de namen maar ook vanwege hun betekenis. Micha betekent: „Wie is gelijk Jehovah?” en Nathanaël: „Gegeven door God.”
Wij hadden zo naar zijn komst uitgezien. En nu konden wij hem werkelijk in onze armen houden en in zijn diepblauwe ogen kijken. Toen ik de zondagnacht dat hij geboren was het ziekenhuis verliet, voelde ik mij net zo trots als alle nieuwe vaders. Ik had geen idee van de grote beproeving die ons te wachten stond.
Maandag werd ik vroeg in de middag opgeschrikt door een telefoontje van mijn vrouw. Kon ik alsjeblieft direct naar het ziekenhuis komen? „Natuurlijk, maar is alles goed?” Zij antwoordde „Ja”, maar haar stem klonk niet overtuigd.
Daar aangekomen zag ik onmiddellijk aan het gezicht van mijn vrouw dat er iets vreselijk mis was. Haar tranen terugdringend, vertelde zij mij dat Micha’s temperatuur tot 39,4 graden Celsius was opgelopen. Ik troostte haar door haar te vertellen dat alles goed zou komen. Toch kon zij mijn bezorgdheid voelen.
Van haar kamer ging ik naar de kinderafdeling om Micha te zien. Maar wat was er aan de hand? Zijn lichaampje was slap! Hij ademde niet! Onze dokter was heel druk met Micha bezig terwijl de hoofdzuster rondrende om instrumenten te pakken. Via een luidspreker werd dringend hulp van anderen gevraagd.
Een verpleegster leidde mij naar mijn vrouw terug om de uitslag van de crisis af te wachten. Ten slotte hoorden wij dat Micha nog leefde. Toen zijn toestand zich stabiliseerde (ongeveer een uur later) werd hij naar de afdeling voor intensieve behandeling van pasgeborenen in een nabijgelegen universiteitsziekenhuis gebracht. Micha had er zo gezond uitgezien. Toch was hij nu zo ziek. Wij bleven ons afvragen: „Waarom?”
Het eerste bericht dat wij ontvingen, was niet erg goed. Hij had een bloeding onder zijn schedel, waardoor periodieke stuiptrekkingen en ademhalingsstoornissen ontstonden. Het schijnt dat er tijdens een moeilijk moment van de bevalling bij een baby gemakkelijk een bloedvat onder de schedel kan springen. Hoewel zoiets zelden voorkomt, was dit bij Micha het geval geweest. Er werd ons opnieuw verzekerd dat hij behandeld werd en verder werd onderzocht. Later zouden wij nog schokkender inlichtingen ontvangen.
Om ongeveer 9 uur n.m. hoorden wij dat Micha meningitis [hersenvliesontsteking] had. Ook was het aantal rode bloedlichaampjes gevaarlijk laag. De artsen wilden bloedtransfusies toedienen. Als Jehovah’s Getuigen hebben mijn vrouw en ik een diep respect voor Gods wet betreffende bloed (Hand. 15:19, 20, 28, 29). Al eerder hadden wij de universiteitsartsen ingelicht over ons standpunt — geen bloedtransfusies. Zij verzekerden ons dat onze overtuiging gerespecteerd zou worden.
Maar nu wilden zij toestemming om Micha bloed te geven. Mijn vrouw en ik zeiden telkens weer Nee. Ten slotte zeiden zij dat zij ons geloof zouden respecteren en een alternatieve procedure zouden volgen. Toch waarschuwden zij ons dat als de bloedtoestand van Micha zou verergeren, zij om een gerechtelijk vonnis zouden vragen om bloed toe te dienen. Zoals wij dat de hele dag al hadden gedaan, bleven wij tot Jehovah God bidden om leiding en kracht.
Dinsdagochtend vertelde onze dokter ons dat het sterftecijfer bij pasgeboren baby’s met meningitis ongeveer 90 percent is. Er werd ons verteld dat zelfs als Micha in leven zou blijven, hij mentaal enigszins „achter” zou zijn. Wij gingen proberen onszelf voor de bereiden op dit mentale letsel of de dood.
Wij wachtten van dinsdag tot en met donderdag. Het bloeden was tot staan gebracht, maar uit herhaalde aftappingen van het ruggemergsvocht bleek dat er zich nog steeds meningitis-bacteriën in bevonden. Deze bacteriën zouden hersencellen blijven vernietigen zolang ze aanwezig waren.
Hoewel de artsen niet erg optimistisch waren over Micha’s herstel, merkten zij wel op dat zijn aantal rode bloedlichaampjes weer normaal was — zonder bloedtransfusie. Mijn vrouw en ik waren daar dankbaar voor. Maar wat ons bleef bezighouden was: „Hoe had Micha meningitis gekregen?”
Er werd ons uitgelegd dat er zich tijdens de laatste paar dagen van de zwangerschap bij mijn vrouw een lek zo klein als een speldeprik ontwikkeld moet hebben in de met vloeistof gevulde zak waardoor de baby in de schoot van de moeder omgeven wordt. In het geboortekanaal van elke moeder bevinden zich bacteriën, net zoals iedereen over het hele lichaam veel bacillen heeft. In buitengewoon zeldzame gevallen werken de bacteriën, als er een lek ontstaat, zich in die zak omhoog en infecteren de baby. Er werd ons verzekerd dat, aangezien de infectie bacterieel was en niet door een virus was veroorzaakt, mijn vrouw niet besmet was. Zij zou kinderen kunnen blijven krijgen met weinig kans dat dit ooit weer zou gebeuren. Maar wij bleven voor Micha bidden.
Later op de donderdagmiddag vertelden de artsen ons dat een hersenonderzoek had aangetoond dat Micha ernstig hersenletsel had opgelopen. Zij vroegen ons de volgende middag bij hen te komen om „Micha’s toekomst te bespreken”. Mijn vrouw en ik wisten wat dit betekende. Micha zou sterven.
Het was een grote schok. Wij hadden voortdurend het gevoel onze ’grote verdrukking’ mee te maken. Het leek allemaal zo onwezenlijk — als iets wat je op de televisie ziet. Die hele week hebben wij vaak gehuild. We hadden geen eetlust.
Vrijdagmiddag gingen wij naar het ziekenhuis, vastbesloten om, als de dood onvermijdelijk was, Micha waardig te laten sterven. Op een bijeenkomst werd ons verteld dat er twee EEG’s (elektro-encefalogrammen) van de hersenactiviteit van onze baby waren gemaakt. Er bleek totaal hersenletsel te zijn — geen activiteit. Wij stemden erin toe Micha van het beademingstoestel af te halen. Nadat dit was gebeurd, heeft hij niet één keer meer geademd. Hij had maar vijf dagen geleefd.
Het leek of onze tranen opdroogden toen Micha gestorven was. Wij hadden gehuild om zijn lijden, maar nu zou hij niet meer lijden. Wij hadden ook om onszelf gehuild, maar nu zouden tranen hem niet meer terugbrengen. De dood was een bevrijding — voor Micha en voor ons.
Tijdens deze hele beproeving op ons geloof beweerden onze vrienden en familieleden gesterkt te zijn door ons gade te slaan. Toch was het moeilijk de omvang van onze pijn en tegelijkertijd de mate van troost door Jehovah’s heilige geest, aan anderen duidelijk te maken. Onze kracht kwam werkelijk geheel en al van Jehovah!
Als wij met anderen over God koninkrijk spraken, hadden mijn vrouw en ik vaak verteld over de opstandingshoop voor de doden en het vooruitzicht op eeuwig leven in het komende nieuwe samenstel van dingen. Hoe vaak hadden we Jezus geciteerd! Hij zei: „Verwondert u hierover niet, want het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen.” — Joh. 5:28, 29; Openb. 21:1-4.
Gedurende de ziekte van Micha stonden we duidelijk voor een keus: òf geloof tonen in deze overtuiging òf ze helemaal vaarwel zeggen. Ons volkomen geloof in Micha’s toekomstige opstanding heeft ons kracht gegeven. Deze liefdevolle voorziening van Jehovah God, de Schepper, geeft ons de hoop onze kleine jongen terug te zien — in een samenstel vrij van ziekte, lijden en dood. — Ingezonden.