Azië’s ongewenste „bootvluchtelingen”
Door Ontwaakt!-correspondent in Hong Kong
IN HET begin is het niet meer dan een donker stipje aan de horizon. Maar als de afstand kleiner wordt, kan de maritieme politie duidelijk zien dat het is wat zij verwachtten. Dit wordt een herhaling van een ontstellend tafereel dat zij zich nu al honderden malen hebben zien afspelen. Wat zij Hong Kong zien naderen is een smalle, 20 meter lange, verweerde, wrakke karikatuur van een boot, volgepropt met 180 ongewenste mensen die met een karig rantsoen misschien twee weken, misschien zelfs langer dan een maand, aan boord hebben gezeten. Met nauwelijks plaats om te zitten, hebben zij over de Zuidchinese Zee de ongeveer 1000 kilometer vanaf Vietnam afgelegd.
Het gammele vaartuigje wordt zeer behoedzaam naar de Quarantaine Ankerplaats gesleept, waar de inzittenden hun beurt zullen afwachten om voet aan land te zetten op het haventerrein van de regering. De „bootvluchtelingen” slaken een zucht van verlichting, in de overtuiging dat zij hun ergste belevenissen achter de rug hebben. Maar wat zij niet weten, is dat zij nog vele maanden onder allesbehalve ideale omstandigheden zullen moeten wachten voordat zij misschien weer een plaats krijgen die zij hun tehuis kunnen noemen.
Wie zijn deze beklagenswaardige reizigers, en wat is hun geschiedenis?
Vluchtelingen
De gehele geschiedenis door hebben onlusten, oorlogen, nationalisme, vooroordeel en daarmee samenhangende problemen vluchtelingen voortgebracht. Sommigen zijn wellicht om zelfzuchtige redenen gevlucht, maar in veruit de meeste gevallen zijn zulke vluchtelingen onschuldige slachtoffers van de omstandigheden. Naar schatting telt de wereld op dit ogenblik ruim 11 miljoen vluchtelingen.
Van de meer dan 300.000 dakloze vluchtelingen in Zuidoost-Azië vormen de „bootvluchtelingen” de meerderheid. De rest bestaat voornamelijk uit de Kambodjanen die uit de oorlogszone in Kambodja naar Thailand zijn gevlucht. Dezen hebben de opvangmogelijkheden in Thailand tot het uiterste belast en in sommige gevallen hebben zij alleen maar de ene vorm van ontbering verruild voor een andere.
Datgene wat echter in het bijzonder de aandacht van de wereld gevestigd heeft op het vluchtelingenprobleem, is de kroniek van wederwaardigheden van de zogenaamde „bootvluchtelingen”. Dat zijn vluchtelingen uit Vietnam, die in overvolle, dikwijls niet zeewaardige vaartuigen van allerlei vorm en afmeting koers gezet hebben naar andere Aziatische havens. Sommige van deze boten voeren zuidwaarts en belandden in Maleisië, Indonesië, Thailand en zelfs Australië. Andere bleven min of meer onder de kust van Zuid-China, legden misschien aan bij het eiland Hainan om water en een karig beetje proviand in te nemen en vervolgden dan moeizaam hun tocht naar Macau en Hong Kong. Dergelijke reizen zijn vol gevaren.
Naar schatting is niet minder dan 70 percent van degenen die zuidwaarts zijn gevaren op zee omgekomen, en van degenen die koers hadden gezet naar Hong Kong heeft misschien 40 tot 50 percent een graf in de golven gevonden. Wat heeft deze mensen ertoe bewogen een zo gevaarlijke reis te ondernemen?
Nadat de oorlog in Vietnam was geëindigd, zijn velen in het zuiden gevlucht uit angst voor wraakoefeningen door de nieuwe regering, en anderen vluchtten om zelfzuchtige redenen. Men verwachtte dat deze uittocht na betrekkelijk korte tijd wel zou ophouden, en inderdaad begon het aantal af te nemen. Maar toen, op 23 december 1978, verscheen in de wateren van Hong Kong een voorbode van wat er te gebeuren stond. De „Huey Fong” trok met haar bijna 3400 vluchtelingen aan boord de aandacht van de gehele wereld. In de daaropvolgende maanden, en met name na de Vietnamees-Chinese grensoorlog van februari 1979, stortten tienduizenden etnische Chinezen en een klein aantal Vietnamezen zich in een worsteling op leven en dood om andere landen te bereiken.
Met uitzondering van onbelangrijke details kwam het verhaal dat de Chinese vluchtelingen deden, telkens op hetzelfde neer. Zij berichtten dat er een campagne gaande was om alle etnische Chinezen uit Vietnam te verdrijven. Meer dan 200.000 personen vluchtten over de grens naar China voordat de grensoorlog deze vluchtroute afsneed. De Chinezen die nog in Vietnam verbleven, met name in het noorden, waar die grensoorlog zich had afgespeeld, werd duidelijk te verstaan gegeven dat zij moesten verdwijnen. Eén man vertelde: „Eerst kregen wij eens per maand bezoek van de politie, vervolgens iedere week en ten slotte elke dag, tot wij voorbereidingen troffen om te vertrekken. Wij moesten onze bezittingen tegen lage prijzen aan de Vietnamezen verkopen.” Eerst had hij uitreiskosten betaald voor zijn gezin, dat per boot naar Hong Kong vertrok. Enkele weken later slaagde hij erin genoeg bij elkaar te schrapen om zijn eigen uitreis te betalen. Sedert hij in Hong Kong aangekomen is, blijft hij hoopvol over de zee uitkijken. Zijn gezin is nooit aangekomen.
Velen van de Chinezen die nog in het noorden van Vietnam verbleven, waren arbeiders en hadden derhalve weinig spaargeld. Zij berichtten dat zij voor uitreisvergunning en vervoer uit het land betrekkelijk lage prijzen betaalden, ongeveer ƒ 1200 per persoon. De mate waarin zwendelaars en/of regeringsbeambten hierbij betrokken zijn geweest, is nog steeds een onderwerp van discussie en ontkenning. Chinezen, die hun vertrek uit Vietnam niet kochten, zouden naar nieuwe „economische zones” worden gestuurd. Naar verluidt zijn dit onontgonnen gebieden zonder water of voedsel, waar zij de opdracht krijgen een nieuw leven te beginnen terwijl hun slechts enkele gereedschappen en wat zaden beschikbaar worden gesteld.
In het zuiden stonden veel Chinezen er materieel beter voor en hadden baren goud bijeengebracht of na afloop van de Vietnamese oorlog gekocht. Zij vertelden dat zij per volwassene 8 tot 15 ounce goud (250-470 gr.) ter waarde van duizenden guldens hadden neergeteld om maar passage te kunnen krijgen op een van de boten. Het schijnt dat degenen die meer betaalden, toegelaten werden op grotere vrachtschepen, die het deden voorkomen alsof zij de vluchtelingen op zee oppikten maar in werkelijkheid handel dreven in menselijke ladingen. De „Huey Fong”, die in december 1978 Hong Kong binnenvoer, was zo’n schip.
„Sardineblikjes”
Toen de „Huey Fong” arriveerde, moest ze vlak buiten de territoriale wateren van Hong Kong blijven liggen. De regering ging van het standpunt uit dat de eerste geregistreerde aanloophaven van het schip Kau-sioeng op Taiwan was, en dat het schip daarom maar moest doorvaren naar Taiwan. Er werden echter wel voorraden naar het schip gebracht, de zieken werden verzorgd en sommigen werden zelfs per helikopter naar ziekenhuizen overgebracht. De bijna 3400 mensen wilden niet langer aan boord blijven, en ook wilden zij niet doorreizen naar Taiwan, dat reeds had verklaard de vluchtelingen in geen geval te zullen opnemen. De kapitein zei dat hij door de vluchtelingen bedreigd werd en zijn schip niet verder durfde te laten gaan. Daarmee leek de zaak in een impasse gekomen.
De kapitein en de vluchtelingen beweerden dat het schip hen van zinkende boten had gered en dus vroegen zij op humanitaire gronden toestemming in Hong Kong aan land te mogen gaan. Na druk diplomatiek verkeer en ingewikkelde regeringsonderhandelingen werd de „Huey Fong” in de haven toegelaten. Na verloop van tijd werden de vluchtelingen overgebracht naar overvolle, geïmproviseerde vluchtelingenkampen.
Nu ging de regering een uitgebreid onderzoek instellen. Toen alle verhalen met het scheepsjournaal werden vergeleken, traden er talrijke tegenstrijdigheden aan het licht. Bij een grondige doorzoeking van het schip vond men bovendien een verborgen voorraad goud ter waarde van ongeveer 26 miljoen gulden. In augustus 1979 kwamen de kapitein en de bemanning van de „Huey Fong” voor de rechtbank. Er werd een overweldigende hoeveelheid bewijsmateriaal overgelegd waaruit bleek dat dit een onderneming van geldwolven was, waarbij vele wetten waren overtreden en mensenlevens in gevaar waren gebracht. De kapitein en de bemanning werden tot gevangenisstraffen veroordeeld wegens hun aandeel in wat de openbare aanklager een „oplichtersreis” noemde.
Een ander schip dat in Hong Kong aankwam was de „Skyluck”. Die arriveerde op 7 februari 1979 met 2665 vluchtelingen aan boord. Aangezien de faciliteiten van dat schip niet beter of slechter waren dan die van de uitpuilende vluchtelingenkampen werd geen toestemming verleend om aan land te gaan. Dagelijks werden voedsel en andere voorraden naar het voor anker liggende schip gebracht. Dit duurde ruim vier maanden, tot 29 juni, toen het geduld van de vluchtelingen ten einde was en zij zelf het heft in handen namen. Zij maakten zich meester van het schip, kapten de ankerkettingen door en lieten het schip drijven tot het aan de grond liep op een van de eilanden van Hong Kong en de situatie zeer hachelijk werd. Toen het zo ver gekomen was, plaatste de regering de vluchtelingen in een kamp, dat van een gevangenis moest worden veranderd in een vluchtelingenkamp.
Verscheidene vrachtschepen hebben op hun vaste route tussen de verschillende Aziatische havens werkelijk vluchtelingen van zinkende boten gered, om vervolgens door te varen naar hun eerstvolgende aanleghaven. Dit leverde echter problemen op voor de scheepvaartmaatschappijen, omdat de vluchtelingen in die havens gewoonlijk niet aan land mogen tenzij het land van herkomst van het schip zich bereid verklaart die vluchtelingen onderdak te verlenen. Op die manier kan een schip dagen, zo niet weken, vastgehouden worden. Afhankelijk van de afmetingen en het type van het schip kan zo’n oponthoud de scheepvaartmaatschappij op een schade van ƒ 10.000 tot naar schatting ƒ 40.000 per dag aan gederfde inkomsten komen te staan. Gevreesd wordt dat deze omstandigheden sommige kapiteins ertoe hebben gebracht reddingsacties uit de weg te gaan.
Reden tot bezorgdheid
De situatie in Hong Kong werpt licht op enkele van de redenen waarom de vluchtelingen allesbehalve welkom geheten werden in de plaatsen waarheen zij vluchtten. Het Hoge Commissariaat voor Vluchtelingen van de VN (UNHCR) financierde en organiseerde de opvang van vluchtelingen die tot eind 1978 aangekomen waren. Toen er in 1979 echter duizenden kwamen binnenstromen, begon Hong Kong voor het leeuwedeel van de kosten op te draaien, met enige hulp van welzijnsorganisaties. Er moesten allerlei noodmaatregelen worden getroffen opdat de vluchtelingen ten minste onder enigszins ordelijke en hygiënische omstandigheden gehuisvest zouden worden.
Maar Hong Kong beslaat slechts 1045 vierkante kilometer, en slechts een kwart daarvan leent zich voor stadsontwikkeling of landbouw. Tegen het midden van 1978 huisden hier al 4,7 miljoen mensen en de grotestadsgebieden hadden een bevolkingsdichtheid van meer dan 25.800 mensen per vierkante kilometer. Nodeloos te zeggen dat een plotselinge toevloed van vluchtelingen een reden vormde tot ernstige bezorgdheid.
De toestand werd nog verergerd doordat het aantal legale immigranten uit China in de eerste vijf maanden van 1979 bijna 10.000 per maand bedroeg. Ook stroomden tienduizenden illegaal de grenzen over. Zo kwamen er maandelijks dus rond 22.000 legale en illegale immigranten en vluchtelingen in de kolonie aan. Politie, militairen en maatschappelijke dienstverleningsorganisaties werden tot het uiterste belast. Toch was het zoals vele krantekoppen telkens weer meldden: „En ze blijven maar komen . . .”
Andere Aziatische landen en hun inwoners begonnen zich ongerust te maken over de gevolgen voor de toekomst die een dergelijke toevloed zou hebben. Zij zagen hierin een bedreiging voor de plaatselijke economie, de inflatie en wat zij het „etnisch evenwicht” believen te noemen. Zo kon het gebeuren dat wanneer vluchtelingen bepaalde kusten naderden, plaatselijke inwoners hen met stenen bekogelden en de boten van hun kust wegduwden. Maleisië, dat met meer dan 70.000 „bootvluchtelingen” uit zijn voegen dreigde te barsten, begon met het nemen van wat werd beschreven als „wanhopige maatregelen door wanhopige mensen”. De overheid ging ertoe over de boten te laten repareren en vele ervan weer de zee op te laten slepen. De kleine Portugese enclave Macau, die al overstroomd was door immigranten uit China, liet weten dat het verzadigingspunt bereikt was. Dus wanneer deze boten Macau bereikten, werden zij voorzien van voedsel, water en medicamenten en vervolgens teruggesleept de zee op, en achtergelaten met de steven min of meer in de richting van Hong Kong, ongeveer 75 kilometer verderop.
De regering van Hong Kong legde de prijzenswaardige verklaring af, dat zij op humanitaire gronden de „bootvluchtelingen” niet zou wegsturen. Ambtenaren zeiden dat hen wegsturen gelijk zou staan met velen van hen tot een graf in de golven veroordelen. Maar hulp uit het buitenland was dringend noodzakelijk. Midden 1979 gaf de regering ongeveer ƒ 100.000 per dag uit om de vluchtelingen die niet door de UNHCR werden opgevangen, te voeden, te kleden en te huisvesten.
Internationale bijstand
De Aziatische landen ontwikkelden koortsachtig initiatieven tot diplomatieke onderhandelingen met de Verenigde Naties en de regeringen van de wereld om hulp af te smeken. Zij waren van mening dat de rijke landen te veel kritiek op hun faciliteiten voor de vluchtelingen leverden en te weinig met aanbiedingen voor hulp en herhuisvesting over de brug kwamen. Vele leiders wezen nadrukkelijk op de dringende noodzaak van een internationale conferentie over het vluchtelingenvraagstuk.
Derhalve werd op 20 en 21 juli 1979 de VN Conferentie over de Indochinese Vluchtelingen gehouden. Afgevaardigden van grote landen en Zuidoostaziatische naties, met inbegrip van Vietnam, namen eraan deel. Het resultaat van deze conferentie was, dat Vietnam erin toestemde de uittocht in te dammen tot een ordelijk, geregeld vertrek. Ook verklaarden 26 landen zich bereid 300.000 vluchtelingen uit Zuidoost-Azië blijvend op te nemen. Volgens de South China Morning Post van 22 juli 1979 bood China aan nog 10.000 vluchtelingen op te nemen, buiten de 250.000 die zij er al hadden. Bovendien boden zij aan ƒ 2 miljoen bij te dragen in het fonds van de UNHCR ter bestrijding van de kosten voor de vluchtelingen.
Per 1 september 1979 nam de UNHCR de volledige verantwoordelijkheid voor de vluchtelingen in Hong Kong over. Men heeft toegezegd dat alle vluchtelingen in Azië in de komende 18 maanden opnieuw gehuisvest zullen worden. Er zijn dus plannen gemaakt en beloften gedaan. De tijd zal leren wat er in werkelijkheid gaat gebeuren.
Nu schijnt het erop aan te komen dat de „bootvluchtelingen” het geduld opbrengen genoegen te nemen met hun benarde omstandigheden tot zij aan de beurt zijn om een eigen onderdak toegewezen te krijgen. Zelfs wanneer zij naar een ander land verhuizen, staan hun misschien nog taalproblemen, vooroordeel, wanbegrip en zelfs openlijke vijandigheid van de zijde van de plaatselijke bevolking te wachten. Een geestelijke in Hong Kong vatte bondig samen wat velen denken over het vluchtelingenprobleem. Hij zei dat het „niet op te lossen” is. Maar waarom niet?
Omdat een blijvende oplossing van het vluchtelingenvraagstuk zou vereisen dat de oorlogen van het wereldtoneel verdwijnen. Het zou betekenen dat hebzucht en haat uitgebannen zouden worden en dat er een einde moet komen aan de nationalistische scheidingen die nu het volledige gebruik van de produktiviteit van de aarde ten behoeve van de mensheid in de weg staan. Er is geen menselijke regering en geen verbond van menselijke regeringen waardoor dit alles verwezenlijkt kan worden.
Toch laat de bijbel zien dat de Schepper van de mensheid, Jehovah God, juist deze dingen zal bewerkstelligen. Hoe? Door allen van de aarde te verwijderen die voedsel geven aan haat en hebzucht, alsook al degenen die oorlogen ontketenen (Ps. 46:9, 10; 1 Joh. 3:15; 1 Kor. 6:9, 10). Hij heeft voorzien in een bestuur dat vanuit de hemel regeert en dat „alle volken, nationale groepen en talen” in zijn rechtsgebied zal verenigen (Dan. 7:13, 14). Wanneer zij meer vrijheid van beweging buiten de vluchtelingenkampen krijgen, zullen de „bootvluchtelingen” de gelegenheid hebben te vernemen hoe dit onze enige betrouwbare hoop is. En dat is een gelegenheid die ook voor u openstaat.
[Inzet op blz. 13]
’Van de vluchtelingen die uit Vietnam zuidwaarts zijn gevaren, is 70 percent op zee omgekomen; van degenen die koers hadden gezet naar het noorden, 40 tot 50 percent.’
[Inzet op blz. 14]
’Wanneer vluchtelingen bepaalde kusten naderden, bekogelden plaatselijke inwoners hen met stenen en duwden de boten weg.’
[Inzet op blz. 16]
’Op zee opgepikte vluchtelingen mogen gewoonlijk nergens aan land, tenzij het land van herkomst van het schip zich bereid verklaart hun onderdak te verlenen.’
[Inzet op blz. 16]
’Een blijvende oplossing van het vluchtelingenprobleem vereist dat oorlogen van het wereldtoneel verdwijnen, . . . dat hebzucht en haat uitgebannen worden en dat er een einde komt aan de nationalistische scheidingen die nu het volledige gebruik van de produktiviteit van de aarde ten behoeve van de mensheid in de weg staan.’