Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • g81 22/9 blz. 16-20
  • Er ontbrak iets aan mijn joodse erfenis

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Er ontbrak iets aan mijn joodse erfenis
  • Ontwaakt! 1981
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Een keerpunt
  • Jezus aanvaarden
  • Het ontbrekende gevonden
  • Tegenstand van de familie
  • Nog meer vragen beantwoord
  • Een joodse voorzanger leert Jehovah’s lof zingen
    Ontwaakt! 1972
  • Judaïsme — Een zoeken naar God via de Schrift en de overlevering
    De mens op zoek naar God
  • Van onze lezers
    Ontwaakt! 1982
  • Wie zal de natiën naar vrede leiden?
    Zal er ooit een wereld zijn zonder oorlog?
Meer weergeven
Ontwaakt! 1981
g81 22/9 blz. 16-20

Er ontbrak iets aan mijn joodse erfenis

„JODEN — ga terug naar jullie synagoge.” Toen wij de kleedkamer binnenkwamen, stonden die woorden overal op onze kastjes geschreven. Tijdens de basketballwedstrijd tegen een „christelijke” ploeg werden wij herhaaldelijk geduwd, gemangeld en beentje gelicht. Alles wat wij wilden, was gewoon een prettig partijtje basketball spelen. Maar ons joodse team kon niet aan religieuze onverdraagzaamheid ontsnappen.

Ik was destijds ongeveer twaalf jaar. Maar zelfs vóór die tijd had ik gehoord over de onderdrukking die mijn ouders en andere joden in Europa onder de regering van tsaar Nicolaas II hadden meegemaakt. Kozakken, legereenheden van de tsaar, kamden steden en dorpen uit om joden uit te plunderen, te verkrachten en te vermoorden. Mijn ouders waren aan de uitroeiing ontkomen doordat zij in het begin van deze eeuw naar Amerika waren geëmigreerd.

Vervolgens hoorde ik over de miljoenen joden die gedurende het Duitse Derde Rijk waren vermoord. Van al deze dingen raakte ik als kind diep onder de indruk. Vaak vroeg ik mij af: „Waarom laat God toe dat een minderheid zo’n onrecht moet lijden?” Ten slotte raakte ik in onzekerheid over de vraag wie God nu eigenlijk is. Bezit hij gevoel of is hij een abstracte, onpersoonlijke kracht? Keurt hij oorlogen goed? Grieft het hem dat immoraliteit, vulgariteit en oneerlijkheid de boventoon voeren? Ik wilde dit werkelijk weten.

Hoewel ik werd aangetrokken door de tradities en symbolen van het judaïsme, vond ik daarin geen antwoord op mijn vragen. Er scheen een leemte te zijn in mijn geloof. Er ontbrak iets aan mijn joodse erfenis.

In 1956 voltooide ik mijn studie aan de universiteit van Boston. In plaats dat mijn godsdienstige overtuigingen nu een vastere basis hadden, was ik door vakken als culturele antropologie (met een inleiding van evolutie) alleen maar onzekerder over wat nu waar is ten aanzien van het leven en het doel ervan.

Tegen deze tijd had ik een vrouw gevonden, die me trouw zou blijven en me zou ondersteunen in wat ik in de wereld wilde bereiken. Haar orthodox-joodse opvoeding riep in mij weer het verlangen wakker de synagoge te bezoeken. Tijdens de dienst van de hoge feestdag Rosj Hasjana gebeurde er echter iets waardoor wij beiden niet meer gingen.

Wij waren de synagoge binnengegaan, maar aangezien wij ons geen kaartjes konden veroorloven voor een zitplaats, besloten wij te blijven staan en zo de dienst te volgen. Wij stonden er net enkele minuten toen een dienaar van de synagoge naar ons toe kwam en zei dat wij verplicht waren een kaartje te kopen of anders zouden moeten vertrekken.

„Wel, als dat de keus is die ons wordt geboden, gaan we maar weg”, antwoordde ik. En dat deden wij dan ook. Wat voelden wij ons leeg en teleurgesteld toen wij beseften dat er discriminatie bestond in wat de tempel van God heette! Daar wij niettemin trots waren op onze joodse erfenis, bleven wij de grondleerstellingen van het judaïsme aanhangen. Maar er ontbrak nog steeds iets — de vragen die mij inwendig verontrustten, waren nog steeds onbeantwoord gebleven.

Een keerpunt

Ons eerste kind was een zoon, een bijzondere zegen voor het typisch joodse gezin. Wat een schok toen door een ongeval zijn leven gevaar liep! Al de uren dat wij verwachtten te moeten horen dat hij het niet zou halen, waren wij door angst en zielepijn overmand. Een vurig gebed steeg van mijn lippen tot een onbekende God — als onze zoon in leven bleef, zou ik weten dat God bestond en zich om mijn smeekbede had bekommerd. Onze zoon werd weer beter!

De volgende morgen reeds kwam er een getuige van Jehovah aan mijn zaak. Kort daarna begonnen mijn vrouw en ik met hem aan de hand van de masoretische tekst de Hebreeuwse Geschriften te bestuderen.

Ik herinner me nog levendig een voorval dat zich op een avond tijdens onze bijbelbespreking met de Getuige voordeed. Hij wees ons erop dat de mens een rechtstreekse schepping van God was (Gen. 2:7). „Maar de mens is het eindresultaat in een keten van evolutionaire gebeurtenissen”, betoogde ik, „en daar bestaat een overvloed aan bewijsmateriaal voor, inclusief vormen van oermensen die aan het licht zijn gebracht.” Ik ging zoeken in mijn leerboek van de universiteit, Cultural Anthropology van Melville Herskovits, en ik ontdekte op bladzijde 15 een serie foto’s die de reconstructie van een paar opgegraven beenderen lieten zien. „Is dit geen overtuigend bewijs dat de ’Pithecanthropus erectus’ een van de ontbrekende schakels is in de keten die tot de moderne mens leidt?” drong ik aan.

Maar toen ik het materiaal naderhand opnieuw beschouwde, bemerkte ik dat de bladzijde ervoor, die naar die reconstructie verwees, verklaarde: „Geen enkele tak van de antropologie vereist meer gebruik van wetenschappelijke verbeeldingskracht.” Ik was stomverbaasd. Ik las die zin verscheidene malen. Bewijsmateriaal? In het geheel niet! Verbeeldingskracht! Theorieën van mensen!

Mijn pogingen om zelfs met behulp van studieboeken van de universiteit mijn opvattingen te verdedigen, zwichtten al gauw voor de overtuigende argumenten die werden verschaft door de bijbel en de bijbelse lectuur die wij bestudeerden. Ik werd vooral overtuigd door de brochure Evolutie contra de nieuwe wereld. Het trof mij hoe de argumenten ten gunste van schepping en een Opperste Schepper constant in overeenstemming waren met ware wetenschap.

Jezus aanvaarden

Tijdens mijn jeugdjaren was in ons gezin de naam „Jezus” nooit anders dan op denigrerende wijze gebezigd. Hetzelfde kon over het gezin van mijn vrouw worden gezegd. Bij één gelegenheid had zij haar mond met zeep moeten spoelen louter vanwege het feit dat zij de naam „Jezus” had uitgesproken!

„De Messías is nog niet gekomen”, werd mij door mijn religieuze leraren geleerd. „God heeft geen zoon”, beweerden mijn joodse kameraden. „Jezus was een onwettig kind”, was de algemene mening onder mijn verwanten.

Toen wij derhalve voor het eerst de profetie over de Messías in Daniël 9:24-27 bespraken, maakte ik de tegenwerping: „Hoe kan dit nu op Jezus Christus betrekking hebben? De Messías moet nog komen en deze persoon die Jezus heette, is reeds gekomen en weer verdwenen.”

Maar naarmate wij deze en andere profetieën bestudeerden, begonnen wij onthullende feiten te verzamelen. De profetie van Daniël legde precies het jaar vast waarin de Messías moest komen, namelijk 29 G.T.! Gedetailleerde bijzonderheden die hem identificeerden, stonden nauwkeurig in het 53ste hoofdstuk van Jesaja beschreven. En de profetie in Genesis 49:10 vermeldde zelfs specifiek uit welke stam hij zou komen. „De Messías moet reeds gekomen zijn”, was mijn conclusie, „want als hij nu zou moeten komen, zou hij zelfs niet geïdentificeerd kunnen worden, aangezien de geslachtsregisters verdwenen zijn!”

Het was een opzienbarende onthulling voor ons dat God wel degelijk een zoon had. Het bewijs hiervan werd echter duidelijk geleverd, toen wij in ons eigen exemplaar van de Hebreeuwse Geschriften in Spreuken 30:4 lazen: „Wie heeft al de einden der aarde gegrondvest? Hoe is zijn naam, en hoe is de naam van zijn zoon, ingeval gij het weet?” (The Holy Scriptures, Jewish Publication Society of America) Wij gingen begrijpen dat zijn geboorte uit een maagd of jonge vrouw wettig was, in overeenstemming met Gods wil, zoals in Jesaja 7:14 en 9:6, 7 geprofeteerd was.

Aldus raakten wij er door onze studie van de Hebreeuwse Geschriften van overtuigd dat Jezus de Messías of Christus, de Zoon van God was. Hij paste in het patroon dat in de Schrift stond aangegeven.

Het ontbrekende gevonden

Naarmate ik verder studeerde, werden de vragen die mij zo lang verontrust hadden, één voor één beantwoord. Ik vond nu wat er aan mijn joodse erfenis had ontbroken.

„Hoe staat het met oorlogen?” vroeg ik de Getuige. „Moeten alle goede burgers hun land niet verdedigen?” Ik stelde die vraag niet omdat ik vóór oorlog was, maar omdat ik wilde weten of God er zijn goedkeuring aan hechtte.

„Katholieken doden katholieken als het oorlog is”, antwoordde hij, „protestanten doden protestanten en joden doden joden. Hoe zou God zijn goedkeuring kunnen hechten aan oorlog of aan een organisatie die er haar fiat aan geeft dat haar lidmaten elkaar afslachten?”

Dat klonk mij redelijk in de oren. Ik was echt blij te vernemen dat God geen deel heeft aan de oorlogen van de natiën. Wat deed het mij goed te ontdekken dat hij een zedenwet heeft waarin aan zuivere spraak en eerlijkheid de hoogste waarde wordt toegekend en die volkomen verschilt van wat door religieuze en niet-religieuze mensen wordt aanvaard! Wij werden hiervan niet slechts door het lezen van de bijbel overtuigd, maar ook omdat wij in de Getuigen, die wij ontmoetten en met wie wij omgingen, het levende bewijs ervan zagen. Ik was heel gelukkig te vernemen dat God een voornemen met zijn volk heeft en dat eeuwig leven in een volmaakte omgeving het gevolg kan zijn wanneer men in overeenstemming met dat voornemen leeft (Jes. 25:6-9). Ik dacht bij mijzelf: „Hoe zou zo’n liefdevolle God een abstracte of onpersoonlijke kracht kunnen zijn?”

Tegenstand van de familie

Tegen deze tijd werden wij het doelwit van hevige tegenstand van de familie. Behalve dat wij verstoten en bespot werden, dreigde men dat onze zoon ons zou worden afgenomen. Wij mochten geen contact meer hebben met mijn jongere broer Marvin, die aan de bijbelbespreking met de Getuigen had meegedaan.

Na de dood van mijn grootmoeder kwam het tot een openlijke confrontatie. Mijn familie trof regelingen voor een bijeenkomst met een van de meest vooraanstaande joodse geestelijken uit de omgeving van Boston. Zij wilden mij vernederen en zodoende mijn broer Marvin ontmoedigen naar mij te luisteren. Uit de wijze waarop de zaak echter uitpakte, bleek dat deze rabbijn werd vernederd.

Aangezien mijn grootmoeder pas was overleden, vroeg ik de rabbi: „Zou u mijn familie alstublieft willen laten zien waar de bijbel de joodse leerstelling van de onsterfelijke ziel ondersteunt?” Hij ontweek mijn vraag door te suggereren dat ik in verwarring verkeerde omdat ik de Hebreeuwse taal niet begreep. „Het zou veel overtuigender klinken als u alleen maar uw bijbel opensloeg en ons het schriftuurlijke bewijs voor de onsterfelijke ziel liet zien”, antwoordde ik. Nog steeds ontweek hij de vraag.

Toen de bespreking voortging, kwamen de Tien Geboden ter sprake. Ik vroeg hem derhalve: „Waar staan de Tien Geboden in de bijbel?” Hij wist het niet! Hij zei iets in het Hebreeuws tegen mijn neef en na ongeveer tien minuten een boek met verwijzingen te hebben geraadpleegd, zei mijn neef in het Hebreeuws waar ze te vinden waren. Daar ik besefte wat er was gebeurd, vroeg ik de rabbi: „Als u die moeite hebt genomen om de Tien Geboden op te zoeken, waarom toont u ons dan niet, zo u het weet, waar de bijbel een ondersteuning voor de onsterfelijke ziel verschaft?”

Toen hij in antwoord op mijn vragen naar de talmoed (de mondelinge wet of overlevering volgens het joodse geloof) en andere geschriften bleef verwijzen, beklemtoonde ik de noodzaak de bijbel als waarheid te aanvaarden en ik begon de profetie uit Jeremia 31:31-34 voor te lezen.

„Als u waarheid wilt, kunt u die overal vinden, zelfs bij Satan de Duivel!” onderbrak de rabbi mijn betoog terwijl hij de bijbel met een klap dichtsloeg terwijl mijn vingers er nog tussen zaten.

„Als u een ware herder van Gods kudde bent en ik een afgedwaald schaap, waarom wijst u me dan niet de weg terug naar de schaapskooi door mijn vragen aan de hand van Gods geschreven Woord te beantwoorden?” vroeg ik.

Toen ik bleef aanhouden, verloor hij zijn kalmte en noemde mij een domkop. Na deze opmerking richtte een van mijn verwanten zich tot een ander en zei: „Waarom geeft hij niet gewoon antwoord op zijn vragen?” Zij waren teleurgesteld dat hij niet kon bewijzen dat ik het bij het verkeerde eind had. Dat iemand die dan een belangrijke steunpilaar van mijn joodse erfenis moest vormen, zo’n houding aan de dag zou leggen, kwam mij heel vreemd voor.

Nog meer vragen beantwoord

Op vele van mijn vragen kreeg ik van de religieuze leraren van de joodse levenswijze derhalve geen antwoord! Als de joden het uitverkoren volk van God zijn en nog steeds onder de wet van Mozes staan, waar bevindt zich dan de heilige tempel van Jeruzalem? Waar is de ark van het verbond? Waar is de Aäronische priesterschap? Waar zijn de dierlijke slachtoffers? Waar zijn de geslachtsregisters die de afkomst van de stammen bewijzen? Als de sabbat moet worden gevierd, waar zijn dan de sabbatten die elk zevende jaar, of de jubeljaarsabbatten die elk vijftigste jaar werden gevierd? Op al deze punten gaven joodse geestelijken met wie ik sprak ontwijkende antwoorden of onthielden zich helemaal van commentaar.

„Door mijn studie van de bijbel ben ik tot de slotsom gekomen dat de Messías reeds gekomen is”, zei ik tegen een andere rabbi.

„Dat is onmogelijk”, zei hij.

„Wel, hoe zou u hem dan identificeren, aangezien de schriftplaats in Genesis 49:10 laat zien dat de Messías uit de stam Juda zou komen?” vroeg ik.

„Wel, u hebt me daar in een moeilijk parket gebracht”, gaf de rabbi toe. „Mijn opleiding was op de talmoed geconcentreerd. Ten einde deze kwestie op passende wijze met u te kunnen bespreken, zou ik de bijbel moeten bestuderen.”

Bij een andere gelegenheid liet mijn vader ons door een rabbijn opbellen. „Indien u mij aan de hand van de Schrift kunt bewijzen dat Jezus niet de Messías is en dat de Messías nog moet komen en dat de joodse overleveringen op de bijbel zijn gebaseerd, laat me dan beslist weten wanneer u wilt komen praten.”

„Wel, ik bel u nog”, zei hij tegen mij. Hij heeft nooit meer iets van zich laten horen.

Met de hulp van de Getuigen hebben wij tijdens onze huisbijbelstudie veel nazoekwerk gedaan. Wij ontdekten dat de Hebreeuwse Geschriften op al deze religieuze punten duidelijk waren en ons de ware reden onthulden waarom het oorspronkelijke joodse stelsel van het toneel is verdwenen.

Het priesterschap en het regeringsstelsel die door God in het leven geroepen en aan de Israëlieten gegeven waren, werden alleen door hem gezegend zolang zij hem eerden en zijn wetten hoog hielden. Maar ten gevolge van hun door mensen gemaakte overleveringen maakten zij deze geboden krachteloos en ondersteunden zij op schandelijke wijze een stelsel van onrechtvaardigheid, dat tot 70 G.T. bleef bestaan en toen door de Romeinen werd vernietigd. De geslachtsregisters die de priesters en de stammen identificeerden, werden bij de verwoesting van de tempel vernietigd. Tot op deze dag staat op de plaats van de tempel het mohammedaanse heiligdom, de Rotskoepel.

Wij gingen beseffen dat dit de Grote Maker van tijd en gebeurtenissen er niet van heeft weerhouden voorwaarts te gaan met een nieuwe regeling die niet slechts één natie maar mensen uit elke natie zou zegenen (Gen. 22:18). Sinds haar ontstaan in de eerste eeuw G.T. heeft een door God bestuurde, internationale organisatie gebloeid. Door middel van zijn heilige geest heeft God voor alle soorten van mensen voorzien in onderricht uit zijn Woord, de bijbel (Jes. 54:13). Wat waren wij blij dat wij antwoord op deze vragen kregen!

Sinds wij op die bewuste dag in 1956 onze geest en ons hart voor de waarheid uit Gods Woord openstelden, zijn Lorrie en ik gegroeid in liefde en waardering voor Degene die zulke tedere gevoelens en bezorgdheid jegens ons aan de dag heeft gelegd. Ja, wij en onze drie kinderen — Joël, Julie, Mark en zijn vrouw Marjorie — hebben gelukkig Jehovah, de Bron van leven en hoop, leren kennen. Het is nu al weer een paar jaar geleden dat ik de vreugde smaakte met mijn broer Marvin, met wie ik achttien jaar lang geen contact had gehad, herenigd te worden. Ik ben blij te kunnen zeggen dat hij en zijn gezin nu ook Jehovah’s Getuigen zijn geworden.

Ja, ik kan werkelijk zeggen dat ik datgene heb gevonden wat aan mijn joodse erfenis ontbrak — de aanbidding van de ware God, Jehovah. Ook heb ik een liefdevolle familie gevonden die verenigd is in de ware aanbidding en de intieme omgang van hen die trouw zijn aan de wetten en beginselen van de Heilige Schrift. Hier heb ik onder mannen en vrouwen van allerlei achtergronden, onder zowel jonge als oude personen, een diep respect voor de hoge morele wetten van de bijbel aangetroffen, een zuivere en opbouwende spraak en een sfeer van eerlijkheid en openhartigheid. — Ingezonden

[Illustratie op blz. 17]

Als gezin hebben wij ontdekt wat geluk schenkt

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen