Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • g85 8/2 blz. 8-11
  • De ziel — Bent u dat? Of hebt u er een?

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De ziel — Bent u dat? Of hebt u er een?
  • Ontwaakt! 1985
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Is er grond voor twijfel?
  • „Ziel” in de bijbel
  • Bent u onsterfelijk?
    Ontwaakt! 1982
  • Hoe sterk is uw geloof in de opstanding?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1998
  • Uw kijk op de ziel beïnvloedt uw leven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1990
  • Is uw ziel onsterfelijk?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1969
Meer weergeven
Ontwaakt! 1985
g85 8/2 blz. 8-11

De ziel — Bent u dat? Of hebt u er een?

DENKT u dat u een onsterfelijke ziel hebt die blijft leven als u sterft? De meeste mensen met een religieuze achtergrond, hetzij christen, moslem, jood, sjintoïst, boeddhist of hindoe, hebben dit ene fundamentele idee met elkaar gemeen. Maar waarom geloven zij het? Omdat zij er bewijzen voor hebben? Of omdat de meeste religies het altijd zo geleerd hebben, en omdat het idee in het volksgeloof leeft? Hoe is trouwens de gedachte van een onsterfelijke ziel in de „christelijke” leer terechtgekomen?

Douglas T. Holden schrijft in zijn boek Death Shall Have No Dominion (De dood zal niet heersen): „De christelijke theologie is zo innig versmolten met de Griekse filosofie dat ze personen heeft voortgebracht die een mengeling zijn van negen delen Grieks denken en één deel christelijk denken.” Dit laat zich goed illustreren aan de hand van het algemeen heersende geloof in een onsterfelijke ziel. Plato, een Griekse filosoof uit de vierde eeuw v.G.T., schreef bijvoorbeeld: „De ziel is onsterfelijk en onvergankelijk, en onze zielen zullen in een andere wereld waarlijk bestaan!”

Waar gingen volgens Plato deze zielen heen als het lichaam stierf? „En degenen die noch goed noch slecht geleefd blijken te hebben, gaan naar de rivier de Acheron, . . . en daar vertoeven zij en worden gereinigd van hun slechte daden, en na hun straf te hebben ondergaan voor het kwaad dat zij anderen hebben aangedaan, ontvangen zij vergeving.” Lijkt dit niet heel veel op de leer van het vagevuur uit de christenheid? En waar gaan de zielen van de goddelozen naar toe? „Die worden in Tartarus [bij de oude Grieken een gedeelte van Hades dat gereserveerd was voor de bestraffing van de ergste boosdoeners] geworpen, de bestemming die zij verdienen, en zij zullen er nooit meer uitkomen.” Het is beslist een feit dat de oude Grieken hun geloof in eeuwigdurende hellepijnen al lang hadden voordat de theologen van de christenheid het overnamen!

Is er grond voor twijfel?

Als Plato’s Dialogen werkelijk weergeven wat hij zelf dacht, dan was hij ervan overtuigd dat hij een onsterfelijke ziel had. En anderen, die hem als filosoof vereerden, werden al spoedig door zijn leer overtuigd. Het gevolg was dat de platonische filosofie zelfs door tweede-eeuwse christelijke schrijvers werd aanvaard. De Encyclopædia Britannica verklaart in dit verband: „De christelijke platonisten stelden de openbaring op de eerste plaats en beschouwden de platonische filosofie als het geschiktste instrument om de leer van de Schrift en de kerkelijke traditie te begrijpen en te verdedigen. . . . Vanaf het midden van de tweede eeuw AD begonnen christenen die enig onderwijs in de Griekse filosofie genoten hadden, de noodzaak te voelen hun geloof in die filosofische termen onder woorden te brengen, zowel tot hun eigen intellectuele bevrediging als om ontwikkelde heidenen te bekeren. De filosofie die hun het beste paste, was het platonisme.”

Door de eeuwen heen zijn er echter ook geleerden van naam geweest die anders dachten over de Griekse ideeën betreffende een onsterfelijke ziel. De bijbelvertaler William Tyndale (ca. 1492-1536) schreef in het voorwoord bij zijn vertaling: „Wanneer u de zielen van de overledenen in de hemel, de hel of het vagevuur plaatst, vernietigt u de argumenten waarmee Christus en Paulus de opstanding bewijzen . . . Indien de ziel zich in de hemel bevindt, vertel mij dan eens welke reden er is voor de opstanding?” Dat is een logische vraag. Als de dood teniet wordt gedaan door middel van een ’onsterfelijke en onvergankelijke’ ziel, welk nut heeft dan de opstanding die Jezus onderwees en waarin de Hebreeuwse patriarchen uit de oudheid geloofden? — Hebreeën 11:17-19, 35; Johannes 5:28, 29.

De Spaanse schrijver Miguel de Unamuno worstelde in zijn boek The Agony of Christianity (De doodsnood van het christendom) met ditzelfde conflict. Hij schreef over Christus: „Hij geloofde . . . in de opstanding van het vlees, in overeenstemming met de joodse denkwijze, niet in de onsterfelijkheid van de ziel volgens de platonische denkwijze.” Hij vervolgde zelfs: „De onsterfelijkheid van de ziel . . . is een heidens filosofisch dogma. Men behoeft Plato’s Phaedo maar te lezen om daarvan overtuigd te raken.”

„Ziel” in de bijbel

De dichter Longfellow schreef: „Gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren, werd niet gezegd van de ziel.” (Wij cursiveren.) Had hij het bij het rechte eind? Tot wie sprak God, toen hij zei: „Want stof zijt gij en tot stof zult gij terugkeren”? Tot de eerste mens Adam. Had dat doodvonnis uitsluitend betrekking op Adams lichaam? Of op Adam als ademende ziel?

Genesis 2:7 stelt duidelijk: „En Jehovah God ging ertoe over de mens te vormen uit stof van de aardbodem en in zijn neusgaten de levensadem te blazen, en de mens werd een levende ziel.” Deze tekst is van fundamenteel belang voor een juist begrip van het woord „ziel” zoals het in de bijbel wordt gebruikt. Er staat duidelijk dat ’de mens een levende ziel werd’, en niet had. God zei dus tot die levende ziel, of tot dat ademende schepsel, Adam, dat hij, indien hij ongehoorzaam zou zijn, beslist zou sterven en zou terugkeren tot de elementen van de aarde waaruit hij gevormd was. — Genesis 2:17; 3:19.

Gelieve op te merken dat er met geen woord gerept wordt van een eventuele andere bestemming voor ’s mensen veronderstelde ziel. Waarom niet? Omdat Adam, met al zijn vermogens, een ziel was. Hij bezat geen ziel. Indien er plaatsen als een vurige hel en een vagevuur bestonden, zou dit het bijbelgedeelte bij uitstek zijn waar ze genoemd hadden moeten worden. Er wordt echter niet eens op gezinspeeld. Hoe komt dat? Omdat het eenvoudige vonnis voor ongehoorzaamheid precies het tegendeel was van het leven dat Adam in het Paradijs genoot — namelijk de dood, en niet een leven ergens anders. Paulus brengt de kwestie in Romeinen 6:23 dan ook heel eenvoudig onder woorden: „Want het loon dat de zonde betaalt, is de dood.” (Vergelijk Ezechiël 18:4, 20.) Er is hier geen sprake van hellevuur of vagevuur, alleen maar van de dood. En is die straf niet erg genoeg?

Iets anders om in gedachte te houden is het feit dat een elementair rechtvaardigheidsgevoel vereist dat de mens op de hoogte behoorde te zijn van de volledige omvang van de straf voordat hij ongehoorzaam werd. Toch wordt er in het Genesisverslag volstrekt niet gerept van een onsterfelijke ziel, een hellevuur of een vagevuur. En dan nog iets. Als de mens werkelijk met een onsterfelijke ziel geschapen was, zou dit hele pakket leerstellingen betreffende de onsterfelijke ziel en haar bestemming van meet af aan deel uitgemaakt moeten hebben van de Hebreeuwse en joodse leer. Maar dat is niet het geval.

Er dringt zich nog een andere logische vraag op. Als het Gods oorspronkelijke voornemen was dat een volmaakte, gehoorzame mensheid voor eeuwig op een paradijsaarde zou leven, wat voor zin zou het dan hebben de mens een afzonderlijke en onsterfelijke ziel te schenken? Die zou niet alleen onsterfelijk zijn, ze zou overbodig zijn! — Genesis 1:28.

Bovendien tonen de Hebreeuwse Geschriften duidelijk aan dat de getrouwe mannen en vrouwen van weleer een opstanding verwachtten, juist zoals Paulus in Hebreeën 11:35 opmerkte: „Vrouwen ontvingen [bij bepaalde wonderbare gelegenheden] hun doden door opstanding, maar andere mannen werden gemarteld omdat zij geen verlossing door een of andere losprijs wilden aanvaarden, opdat zij tot een betere opstanding [tot eeuwig leven] mochten geraken.” Kennelijk stelden zij hun vertrouwen niet op de „vlinder”-mythe van de menselijke filosofie.

Maar nu vraagt u misschien: Hoe zit het dan met de woorden van Paulus, wanneer hij over de onsterfelijkheid spreekt? Het is waar dat hij zegt: „Want dit wat verderfelijk is, moet onverderfelijkheid aandoen en dit wat sterfelijk is, moet onsterfelijkheid aandoen. Maar wanneer dit wat verderfelijk is, onverderfelijkheid aandoet en dit wat sterfelijk is, onsterfelijkheid aandoet, dan zal het woord geschieden dat geschreven staat: ’De dood is voor eeuwig verzwolgen’” (1 Korinthiërs 15:53, 54). Maar uit die woorden is met geen mogelijkheid een onsterfelijke ziel te halen. Paulus spreekt over „onsterfelijkheid aandoen”. Onsterfelijkheid is derhalve niet iets wat de mens van nature bezit, maar diegenen die met Christus in zijn hemelse koninkrijk zullen regeren, zijn een nieuwe schepping. — 2 Korinthiërs 5:17; Romeinen 6:5-11; Openbaring 14:1, 3.a

Zelfs moderne theologen beginnen, nadat de christenheid eeuwenlang een onsterfelijke ziel heeft onderwezen, dit punt te erkennen. De katholieke theoloog Hans Küng schrijft bijvoorbeeld: „Wanneer Paulus spreekt over de opstanding, bedoelt hij eenvoudigweg niet de Griekse idee van de onsterfelijkheid van een ziel die bevrijd moet worden uit de gevangenis van het sterfelijke lichaam. . . . Wanneer het Nieuwe Testament over de opstanding spreekt, heeft dat niet betrekking op het natuurlijke voortbestaan van een geest-ziel, onafhankelijk van onze lichaamsfuncties.”

De Duitse lutherse catechismus voor volwassenen (Evangelischer Erwachsenenkatechismus) verklaart met betrekking tot de door Plato onderwezen scheiding van lichaam en ziel: „Hedendaagse evangelische theologen vechten deze combinatie van Griekse en bijbelse ideeën aan. . . . Zij verwerpen de scheiding van de mens in een lichaam en een ziel. Aangezien de mens als geheel zondig is, sterft hij bij zijn dood geheel, met lichaam en ziel (de volledige dood). . . . Er is een hiaat tussen de dood en de opstanding; in het gunstigste geval heeft de persoon een voortbestaan in Gods herinnering.”

Jehovah’s hedendaagse getuigen verkondigen deze leer al meer dan honderd jaar! Zij hebben Plato’s heidense filosofie nooit kunnen aannemen, want zij wisten heel goed dat Jezus had geleerd: „Verwondert u hierover niet, want het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen, zij die goede dingen hebben gedaan, tot een opstanding des levens, zij die verachtelijke dingen hebben beoefend, tot een opstanding des oordeels” (Johannes 5:28, 29). Alleen al door de uitdrukking „herinneringsgraven” wordt te kennen gegeven dat die doden in de „herinnering” van God bewaard zijn gebleven. Hij zal hun het leven teruggeven. Dat is de werkelijke hoop voor de doden, en ze zal verwezenlijkt worden wanneer Gods koninkrijksregering in handen van Christus de volledige macht over de aarde zal uitoefenen. — Matthéüs 6:9, 10; Openbaring 21:1-4.

[Voetnoten]

a Zie voor een meer gedetailleerde behandeling van de leerstukken omtrent de ziel het boek Is dit leven alles wat er is? uitgegeven door de Watch Tower Bible and Tract Society.

[Inzet op blz. 9]

Bijbelvertaler Tyndale schreef: „Indien de ziel zich in de hemel bevindt, vertel mij dan eens welke reden er is voor de opstanding?”

[Illustratie op blz. 10]

De Spaanse geleerde Unamuno schreef: „De onsterfelijkheid van de ziel . . . is een heidens filosofisch dogma”

[Illustratie op blz. 11]

De katholieke theoloog Hans Küng: „Wanneer Paulus spreekt over de opstanding, bedoelt hij eenvoudigweg niet de Griekse idee van de onsterfelijkheid van een ziel”

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen