De toekomst van de religie gezien haar verleden
Deel 6: Vanaf 1513 v.G.T. — Religieuze best-sellers
„Onze religie staat in een boek.” — Samuel Johnson, 18de-eeuws Engels essayist en dichter
ELKE grote religie heeft haar boek of boeken. Hoewel ze „zeer uiteenlopend van vorm, omvang, leeftijd en mate van heiligheid” kunnen zijn, zegt The New Encyclopædia Britannica, „hebben ze gemeen dat hun woorden door de gelovigen als heilig worden beschouwd”. Dat er zo veel heilige boeken bestaan, bewijst op zich al dat de mensheid in wezen religieus van aard is.
De bijbel (van het christendom), de koran (van de islam), de talmoed (van het judaïsme), de veda’s (van het hindoeïsme) en de Tripitaka (van het boeddhisme) zijn de officiële heilige geschriften van de grootste religies.a
Andere boeken die niet door georganiseerde religies als hun officiële heilige boeken worden erkend, zijn niettemin religieus van aard. Dit geldt voor de Kodjiki en de Nihongi, boeken die eeuwenlang van reusachtige invloed zijn geweest op het leven in Japan en het sjintô. Het leven in China is diepgaand beïnvloed door de dertien confuciaanse Klassieken. Deze zijn gebaseerd op de leerstellingen van Confucius, een Chinees wijsgeer die nauwelijks een tiener was toen Babylon in 539 v.G.T. verslagen werd door Medo-Perzië. Het basisleerboek van het confucianisme, de Analecten (Loen ju), bevat naar verluidt in zijn 496 hoofdstukken de woorden van Confucius zelf.
Meer recente religieuze werken hebben ook een heilige status verworven. Sommige worden beschouwd als noodzakelijke toevoegingen aan aanvaarde geschriften. Zo geloven de leden van de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der laatste dagen dat het Boek van Mormon op gouden platen werd geschreven door een profeet die Mormon heette, dat het later door zijn zoon Moroni werd begraven en dat het zo’n 1400 jaar later, in de eerste helft van de negentiende eeuw, werd gevonden door een engel en aan Joseph Smith werd gegeven, die het vertaalde.
Het boek Science and Health With Key to the Scriptures, door Mary Baker Eddy, in 1875 voor het eerst gepubliceerd als Science and Health, wordt ook zo bezien. Jarenlang verzette zij zich tegen het vertalen van haar boek in andere talen, doch uiteindelijk gaf zij toe, maar bedong: „Deze nieuwe uitgave moet gedrukt worden met beurtelings Engelse en Duitse bladzijden, met aan de ene kant de door God geïnspireerde Engelse versie, die de maatstaf zal zijn, en ernaast de Duitse tekst, die een vertaling zal zijn.” — Wij cursiveren.
Zelfs niet-religieuze boeken hebben een status van heiligheid verworven. In deze categorie vallen de negentiende- en twintigste-eeuwse werken van mannen als Charles Darwin, Karl Marx en Mau Tse-toeng; voor miljoenen mensen zijn hun denkbeelden over evolutie en communisme een religie.
Het vaststellen van een canon
De meeste heilige geschriften werden oorspronkelijk mondeling overgeleverd, soms eeuwenlang. Maar over het algemeen kwam er een tijdstip waarop men het nodig achtte te bepalen welke delen van het verzamelde materiaal — hetzij mondeling of schriftelijk — moesten dienen als de officiële canon van een bepaalde religie. Het woord „canon” wordt gedefinieerd als „een verzameling of een gezaghebbende lijst van boeken die als heilige geschriften aanvaard worden”.
Het vaststellen van een eensluidende canon was niet gemakkelijk, soms niet eens mogelijk. Zo noemt The Encyclopedia of Religion de boeddhistische literatuur uniek onder de religieuze geschriften die de wereld kent omdat er een aantal canons bestaan, en zegt dan: „De verzamelingen geschriften variëren beduidend en er zijn weinig teksten die in elke traditie voorkomen.” Deze verwarring heeft geleid tot de vorming van sektarische groeperingen en tot wat de geschiedenis de „achttien scholen” van het boeddhistisch denken noemt.
Het hindoeïsme daarentegen maakt onderscheid tussen een aanvaarde canon en ander materiaal waaraan een semi-heilige status wordt verleend. De categorie heilige hindoegeschriften die de shruti worden genoemd, wat „leren door horen” betekent, heeft betrekking op de oorspronkelijke openbaring en omvat de veda’s en de upanishads. De smriti, wat „herinnering” betekent, vult de shruti aan, verklaart ze en weidt erover uit. De smriti wordt dus als secundair beschouwd, als semi-canoniek, hoewel de hindoes in feite het meeste van wat zij over hun religie weten, daaraan ontlenen.
De zogenaamde christenen hebben ook problemen gehad met het vaststellen van een canon voor de bijbel. De Rooms-Katholieke Kerk en de meeste oosters-orthodoxe kerken beschouwen dertien toegevoegde geschriften of enkele ervan als deuterocanoniek, wat „van de tweede (of latere) canon” betekent. Protestanten noemen ze apocrief, wat oorspronkelijk „zorgvuldig verborgen” betekende, omdat ze niet in het openbaar werden voorgelezen, maar tegenwoordig impliceert dat hun authenticiteit twijfelachtig is. James H. Charlesworth van het Princeton Theological Seminary zegt: „Toen de canons van de Schrift werden afgesloten, eerst door joodse en vervolgens door christelijke autoriteiten, werden deze geschriften er niet in opgenomen en ze begonnen snel aan invloed en belangrijkheid in te boeten.” Pas in 1546 verklaarde het concilie van Trente ze tot een deel van de canon van de bijbel.
„Wat schrifft, blifft”
Deze rijmende Nederduitse zegswijze, die betekent „wat geschreven wordt, blijft”, geeft aan welke valkuilen er schuilen in het mondeling doorgeven van inlichtingen. Belangrijke details kunnen vergeten worden; kleine veranderingen kunnen nuances toevoegen die oorspronkelijk niet bedoeld waren. Het is dan ook betekenisvol dat van de heilige boeken de bijbel een van de eerste was die op schrift werden gesteld. In feite heeft Mozes het eerste deel ervan al voltooid in 1513 v.G.T.
De upanishads daarentegen, een uitbreiding op de veda’s daterend uit de achtste tot de vierde eeuw v.G.T. en opgesteld in het Sanskrit, werden volgens The Encyclopedia of Religion „pas in 1656 GT opgetekend”. Dit was echter geen kwestie van nalatigheid. Het was opzettelijk. De historicus Will Durant legt uit: „De veda’s en de heldendichten waren liederen die groeiden naarmate ze door geslacht na geslacht werden opgezegd; ze waren niet bedoeld voor het gezicht maar voor het gehoor.”
Sommige hindoes en boeddhisten beweren nog steeds dat slechts het mondeling opzeggen van teksten er een maximum aan betekenis en inhoud aan verleent. Zij leggen grote nadruk op mantra’s, woorden of formules waaraan een inherente reddende kracht wordt toegeschreven. The New Encyclopædia Britannica zegt dat „geloofd wordt, dat men door het op de juiste manier uitspreken van een mantra de goden ertoe kan bewegen of zelfs dwingen, de gelovige magische en geestelijke krachten te verlenen waarover hij anders niet zou beschikken”.
Wiens woord, en voor hoevelen?
Niet alle heilige geschriften maken aanspraak op goddelijk auteurschap of vragen om wijde verbreiding en beschikbaarheid voor alle volken. Zo kregen de hindoeïstische upanishads (wat „dichtbij zitten” betekent) die naam omdat godsdienstleraren de gewoonte hadden geheime leerstellingen toe te vertrouwen aan hun beste en meest geliefde pupillen, aan degenen die ’dichtbij zaten’. „In de term upaniṣad ligt dan ook een element van esoterisme opgesloten”, legt The Encyclopedia of Religion uit en voegt eraan toe: „In feite staat in de Upaniṣads uitdrukkelijk vermeld dat zulke lessen niet bedoeld zijn voor de bevolking in het algemeen . . . [maar] slechts door uitverkoren oren gehoord mochten worden.”
De Arabische koran werd door Mohammed eveneens beschouwd als een boek dat alleen voor de Arabieren bestemd was. Dit in weerwil van het feit dat degene die aan het woord heet te zijn, bijna uitsluitend God zelf is, de Schepper van alle volken. Het vertalen van de koran in andere talen wordt als ongepast beschouwd; daarom kan alleen de Arabische tekst voor rituele doeleinden opgezegd en gebruikt worden. Dit zal sommige katholieken eraan herinneren dat vóór het in de jaren ’60 gehouden Tweede Vaticaans Concilie alleen het Latijn in de rooms-katholieke liturgie gebruikt mocht worden.
De bijbel daarentegen maakt duidelijk dat zijn boodschap niet tot één bepaalde groep beperkt mag blijven. Dit is in overeenstemming met de bewering in de bijbel zelf dat hij niet ’het woord van mensen maar het woord van God’ is (1 Thessalonicenzen 2:13). De voorstanders van de bijbel streven ernaar de inhoud wijd en zijd te verbreiden omdat zij redeneren dat ieder mens evenveel recht heeft om zijn voordeel te doen met de woorden van wijsheid van zijn Schepper. Eind 1987 was de bijbel dan ook op zijn minst gedeeltelijk in 1884 talen of dialecten vertaald. In 1977 schatte The Book of Lists dat er 2458 miljoen exemplaren van de bijbel in omloop waren gebracht, maar merkte op dat het exacte aantal waarschijnlijk dichter bij de 3000 miljoen zou liggen.
Religies — Beoordeeld naar hun boeken
In 1933 schreef de Engelse filosoof Alfred Whitehead: „Geen enkele religie kan los van haar volgelingen worden beschouwd.” Bijgevolg kan een religie op basis van de soort mensen die ze voortbrengt als waar of vals, goed of slecht worden aangemerkt. En natuurlijk hangen de heilige geschriften waaraan een religie zegt zich te houden — voor zover de leerstellingen erin worden nageleefd — nauw samen met het vormen van de gelovigen tot wat ze zijn.
Heilige geschriften moeten juiste leiding bieden. Ze moeten — zoals de bijbel het uitdrukt — „nuttig [zijn] om te onderwijzen, terecht te wijzen, dingen recht te zetten, streng te onderrichten in rechtvaardigheid” en mensen helpen „volkomen bekwaam” te worden, „volledig toegerust voor ieder goed werk”. — 2 Timótheüs 3:16, 17.
Voldoen de religieuze best-sellers daaraan? In welke mate hebben bijvoorbeeld de heilige geschriften van het hindoeïsme en het boeddhisme hun lezers toegerust om het hoofd te bieden aan de problemen van het leven? Om daarachter te komen, moeten wij onze aandacht op India richten, waarover de historicus Durant zegt: „In geen enkel ander land is de religie zo machtig of zo belangrijk.” In onze uitgaven van april zullen twee artikelen verschijnen waarin dit fascinerende onderwerp besproken wordt. Het eerste zal getiteld zijn „Hindoeïsme — Uw naam is verdraagzaamheid”.
[Voetnoten]
a In dit artikel worden alleen de boeken zelf besproken; in toekomstige artikelen zal meer in bijzonderheden worden ingegaan op de religies die er gebruik van maken.
[Kader op blz. 12]
Wat de namen betekenen
BOEDDHISME: Tripitaka, van het Sanskrit voor „drie manden [verzamelingen]”
CHRISTENDOM: bijbel, van het Grieks voor „boekjes”
CONFUCIANISME: Loen ju, Chinees voor „gesprekken”
HINDOEÏSME: veda, van het Sanskrit voor „kennis”
ISLAM: koran, van het Arabisch voor „lezen, opzeggen”
JUDAÏSME: talmoed, van het Hebreeuws voor „studeren, leren”
SJINTÔ: Kodjiki en Nihongi, Japans voor „notities omtrent oude gebeurtenissen” en „annalen van Japan”
TAUÏSME: Tau-te-tjing, Chinees voor „klassiek werk van de weg der macht”
ZOROASTRISME: Avesta, genoemd naar het Avestisch, de dode Iraanse taal waarin ze werd geschreven
[Kader op blz. 13]
De omvang van de best-sellers
Enkele religieuze best-sellers zijn bijzonder lang. Een belangrijke uitzondering daarop vormt de koran, die ongeveer een kwart van de omvang van de bijbel beslaat. Slechts één verzameling heilige hindoewerken, de samhita’s genaamd, bevat naar schatting meer dan een miljoen strofen. In vergelijking daarmee telt de King James Version slechts 31.173 verzen. En terwijl de King James 773.746 woorden bevat, telt de Babylonische talmoed er zo’n 2,5 miljoen. De Chinese boeddhistische canon is nog omvangrijker en bestrijkt naar verluidt bijna honderdduizend gedrukte bladzijden.
[Illustratie op blz. 11]
De bijbel en de koran behoren tot de religieuze best-sellers