De zienswijze van de bijbel
Heeft de wetenschap de bijbel tot een verouderd boek gemaakt?
HEEFT de wetenschap met haar vergevorderde inzicht in het universum de bijbel tot een verzameling mythen en legenden gemaakt? Veel mensen denken thans van wel. U ook?
Misschien is u, als zo velen, vanaf uw jeugd geleerd zo te denken, maar hebt u zich nooit echt in dat punt verdiept. Wij nodigen u uit dat nu te doen. Sta eens stil bij één voorbeeld, een uitspraak die in de bijbel wordt gedaan over het heelal. Die uitspraak ging niet alleen lijnrecht in tegen wat de experts uit die tijd zeiden, maar ook tegen wat er duizenden jaren later nog door geleerden werd gezegd.
Een kwestie van zwaartekracht
Waarop rust de aarde? Wat houdt de maan, de zon en de sterren daar boven? Deze vragen intrigeren mensen al duizenden jaren. Wat de aarde betreft bevat de bijbel een simpel antwoord. In Job 26:7 staat dat God ’de aarde ophangt aan niets’. Het hier in het oorspronkelijke Hebreeuws gebruikte woord voor „niets” (beli-mahʹ) betekent letterlijk „niet iets”, en dit is de enige keer dat het in de bijbel voorkomt. Het beeld dat hier geschilderd wordt van een aarde omgeven door lege ruimte, wordt door geleerden erkend als een „opmerkelijk inzicht”, vooral voor die tijd.a
Dat was zeker niet het beeld dat de meeste mensen uit die tijd zich van de kosmos gevormd hadden. Eén mening uit de oudheid was, dat de aarde werd ondersteund door olifanten die op de rug van een reusachtige schildpad stonden.
Aristoteles, een beroemd Grieks natuurfilosoof uit de vierde eeuw v.G.T., leerde dat het onmogelijk was dat de aarde in een lege ruimte hing. In plaats daarvan leerde hij dat de hemellichamen allemaal vastzaten aan het oppervlak van stevige, doorzichtige bollen. De ene bol lag binnen de andere. De aarde was het middelpunt; op de buitenste bol lagen de sterren. Daar de bollen in elkaar ronddraaiden, bewogen de lichamen erop — de zon, de maan en de planeten — langs de hemel.
De uitspraak in de bijbel dat de aarde in feite ’hangt aan niets’, werd ruim 1100 jaar voordat Aristoteles leefde gedaan. Toch werd Aristoteles als de grootste denker van zijn tijd beschouwd. Zijn opvattingen werden bijna 2000 jaar na zijn dood nog als feit geleerd! Zoals The New Encyclopædia Britannica zegt, bereikten Aristoteles’ leerstellingen in de zestiende en zeventiende eeuw G.T. in de ogen van de kerk „de status van religieus dogma”.
De zestiende-eeuwse filosoof Giordano Bruno waagde het, het denkbeeld dat de sterren „als het ware in een enkel koepelgewelf gevat waren”, in twijfel te trekken. Hij schreef dat het „een belachelijk idee [was] dat bij kinderen zou kunnen opkomen, die zich misschien voorstelden dat als [de sterren] niet aan het hemeloppervlak bevestigd waren met een goede lijm of vastgespijkerd zaten met heel stevige spijkers, ze als hagelstenen op ons zouden vallen”. Maar het met Aristoteles oneens zijn, was in die dagen een gevaarlijk spel — de kerk liet Bruno levend verbranden wegens het verbreiden van zijn onorthodoxe ideeën over het universum.
In de kosmische soep
Na de uitvinding van de telescoop begonnen steeds meer astronomen aan Aristoteles te twijfelen. Als de zon, de maan en de sterren niet vastzaten aan bollen die rond de aarde draaien, wat kon ze dan daar boven houden en rondbewegen? De zeventiende-eeuwse wiskundige René Descartes dacht dat hij het antwoord wist. Hij was het met Aristoteles eens dat de ruimte tussen ons en de andere hemellichamen niet leeg kon zijn. Daarom stelde hij dat het universum gevuld was met een doorzichtige vloeistof — een soort kosmische soep.
Deze theorie scheen twee problemen op te lossen. Om te beginnen voorzag ze in iets wat de hemellichamen ’daar boven hield’; ze zweefden allemaal in de soep! Bovendien hielp ze, de beweging van de planeten te verklaren. Descartes was van mening dat de planeten meegesleept werden door draaikolken of wervelingen in de vloeistof, waardoor ze ronddraaiden in hun baan. Deze „werveltheorie”, zoals ze werd genoemd, zal thans als nogal fantastisch op ons overkomen. Maar in sommige landen was dat meer dan een eeuw de overheersende theorie bij de studie van het universum.
Veel wetenschappers gaven er de voorkeur aan boven de nieuwkomer: Isaac Newtons algemene gravitatiewet, gepubliceerd in 1687. Newton betoogde dat de planeten geen tastbare voorwerpen of substanties nodig hadden om in de lucht te blijven. Het was de zwaartekracht die hun bewegingen beheerste en ze in hun baan gevangen hield. In feite hingen ze in de lege ruimte aan niets. Veel van Newtons collega’s dreven de spot met zijn begrip zwaartekracht. En ook Newton zelf vond het moeilijk te geloven dat de ruimte leeg was, grotendeels zonder materie.
Niettemin hebben Newtons zienswijzen het uiteindelijk gewonnen. Thans vergeten wij maar al te gemakkelijk dat deze kwestie — wat houdt de planeten daar boven? — nog zo’n 32 eeuwen nadat de bijbel in alle eenvoud had verklaard dat de aarde ’hangt aan niets’, aanleiding was tot verhitte debatten onder knappe en briljante geleerden. Hoe heeft Job kunnen weten dat hij de dingen op juist die manier onder woorden moest brengen? Waarom zal hij gezegd hebben dat niets stoffelijks de aarde omhoog houdt, terwijl het de „deskundigen” ruim 3000 jaar gekost heeft om tot dezelfde conclusie te komen?
Waarom is de bijbel zijn tijd zo ver vooruit?
De bijbel geeft het logische antwoord op die vraag. In 2 Timotheüs 3:16 lezen wij: „De gehele Schrift is door God geïnspireerd.” De bijbel is dan ook niet het produkt van menselijke wijsheid maar veeleer een nauwkeurige weergave voor ons van de gedachten van de Schepper.
Het is van wezenlijk belang dat u zelf onderzoekt of die bewering van de bijbel waar is (1 Thessalonicenzen 2:13). Op die manier zou u toegang kunnen krijgen tot de gedachten van Hem die ons ontworpen en geschapen heeft. Welke betere bron zou er kunnen zijn om ons te vertellen wat de toekomst zal brengen en hoe wij in deze kommervolle wereld een gelukkig, produktief leven kunnen leiden?
[Voetnoten]
a Het Theological Wordbook of the Old Testament zegt: „Job 26:7 beschrijft de toen bekende wereld frappant als hangend in de ruimte, daarmee vooruitlopend op toekomstige wetenschappelijke ontdekkingen.”
[Illustratieverantwoording op blz. 14]
Met toestemming van de British Library