„Onze missie was zelfmoord”
OP 15 augustus 1945, bij het aanbreken van de dag, bevonden wij ons ver in het zuidelijke deel van de Grote Oceaan. Ik was als lid van het Kaiten ’Speciale (Zelfmoord-)Aanval’-korps op een missie aan boord van de onderzeeër A-367. Toen de keizerlijke proclamatie van de overgave via de radio doorkwam, was het of iedereen als verdoofd op zijn post stond. De oorlog in de Grote Oceaan was voorbij.
Nog geen tien dagen later keerden wij terug in Japan. Degenen van ons die voor een carrière bij de marine hadden gekozen, konden niet begrijpen waarom andere matrozen zo gelukkig leken met hun demobilisatie en de ook nog verloren oorlog! Hoe verbijsterend was het te zien dat mensen zich verheugden over het beëindigen van de oorlog terwijl zo veel jonge mannen voor hun vaderland gestorven waren!
Op zelfmoordmissie
Terugblikkend herinnerde ik mij de tijd zo’n acht maanden eerder, na mijn graduatie aan de Antiduikboot- en Duikbootschool der Marine. Het was 25 december 1944 en ik had net bevel gekregen op de duikboot A-367 te dienen. Toen wij op nieuwjaarsdag 1945 in Jokosoeka inscheepten, hadden wij orders deel te nemen aan speciale-aanvalsmanoeuvres. Onder de woorden „speciale aanval” werd een zelfmoordaanval verstaan, precies zoals bij de kamikazes in de lucht. Wij kregen de naam Sjimboe-sectie van het Kaiten ’Speciale Aanval’-korps.
Ter voorbereiding van de manoeuvres voeren wij naar Koere, een belangrijke marinehaven in de buurt van Hirosjima, om de onderzeeër te laten aanpassen aan de vereisten die de kaiten stelde. Een kaiten was een omgebouwde torpedo met in het midden een zeer krappe eenpersoonscockpit. Na lancering van het bovendek van een duikboot loodste de operator haar naar het doel, vandaar de naam menselijke torpedo. Eenmaal gelanceerd was er geen weg terug. Een voltreffer betekende een heldendood, maar een misser zou neerkomen op wat de Japanners een hondendood noemen, sterven zonder iets bereikt te hebben.
Sterven voor ons land was in onze ogen een groots voorrecht. Toen onze bevelvoerende officier vrijwilligers voor zelfmoordcommando’s vroeg een stap naar voren te doen, stapten wij allen als één man voorwaarts. Hoewel ik geen kaiten-operator was, werden alle bemanningsleden beschouwd als deel uitmakend van het zelfmoordaanvalskorps. Wat een eer!
Na de opleiding voor het lanceren van de kaiten vertrokken wij voor een missie met vijf kaitens op het bovendek bevestigd. Terwijl wij door de binnenzee koers zetten naar de Grote Oceaan, stond ik op het dek naar de schoonheid van de vroege zomer te kijken. Ik vroeg mij af welke beloning deze vijf vaartuigen des doods wachtte en bracht mij weer de zoete en bittere herinneringen voor de geest uit mijn opleidingstijd bij de marine.
Opleiding bij de marine
Omdat ik als kind al bij de marine wilde, ging ik toen ik in 1944 achttien werd, naar de Mijnenschool der Marine. De eerste twee maanden richtte de opleiding zich op de grondbeginselen voor de strijd te land en een spoedcursus over marineregels. Daarna werd de school herdoopt in de Antiduikbootschool der Marine. Wij kregen nu les in het bedienen van hydrofoons en sonar om zo snel mogelijk volledig opgeleid naar het front gestuurd te kunnen worden.
Gedurende de eerste twee dagen op school werden wij als gasten behandeld. De instructeurs legden ons vriendelijk alles uit wat wij niet begrepen. Toen, op de derde dag, kwam de eerste „correctie”. De officier van de wacht had nog maar nauwelijks zijn ronde gemaakt nadat wij te kooi waren gegaan, toen wij een instructeur hoorden bevelen: „Alle hens aan dek! Iedereen in ’t gelid!” Niet wetend wat wij moesten doen, renden wij blindelings dooreen. „Schiet op! Tempo! In ’t gelid!” De ene reprimande na de andere werd ons toegeblaft. Toen wij eindelijk in het gelid stonden, werd ons gezegd: „Het ontbreekt jullie slappelingen allemaal aan moreel”, waarna de „correcties” begonnen. Bij de marine betekende „correctie” slaag. Eerst kregen wij opdracht met onze voeten wat uiteen te gaan staan en onze tanden opeen te klemmen zodat wij niet zouden vallen of onze mond van binnen zouden verwonden. Daarna volgde een reeks oorvegen.
Correcties werden toegediend op basis van gemeenschapsverantwoordelijkheid. Als één lid van een sectie iets fout deed, ontving de hele sectie correcties. Vaak kregen wij op ons achterste met een stok die wel wat weg had van een honkbalknuppel en de naam had „de soldatengeest erin te pompen”. Naar verluidt moesten correcties een teamgeest bewerkstelligen, iets wat op zee hard nodig was. Steeds wanneer ik een correctie onderging, vroeg ik mij af of het bij een echt gevecht werkelijk van nut zou zijn.
Na het doorlopen van de Antiduikbootschool ging ik naar de Duikbootschool. Nu leerden wij de andere kant van de duikbootoorlog kennen doordat wij door middel van lessen en training leerden hoe wij vanuit een onderzeeër het geluid van een oppervlakteschip konden opvangen en dat schip konden aanvallen. De training was hier nog harder en volgde het „ma-ma-di-wo-do-vr-vr”-schema, zoals de Japanse marine het noemde. Met andere woorden — geen weekendverlof.
De zelfmoordaanval
„Wij hebben nu het Boengo-kanaal verlaten”, brulde de luidspreker, mij met een schok uit mijn overpeinzingen in de werkelijkheid terugbrengend. „Tot morgenochtend blijven wij aan de oppervlakte varen. Wij rekenen erop dat jullie deze missie als de Sjimboe-sectie van het Kaiten ’Speciale Aanval’-korps zullen volbrengen. Doe je uiterste best op de jullie toegewezen post.” Onze opdracht was schepen die de bevoorradingsroute tussen Okinawa en Guam bevoeren, via een verrassingsaanval te vernietigen. Vier dagen achtereen doken wij bij het aanbreken van de dag onder en kwamen wij bij het donker worden weer boven water.
Op de vijfde dag ontdekten wij om twee uur ’s middags een geluidsbron. Op veertien meter diepte blijvend, naderden wij gestaag terwijl wij het doel door onze periscoop in de gaten hielden. Plotseling volgden de commando’s elkaar in sneltreinvaart op.
„Iedereen naar zijn post!”
„Kaitens klaar!”
„Operators naar torpedo’s!”
Toen de operators door de nauwe gang snelden en ondertussen de hoofdband met daarop de Rijzende Zon ombonden, drukten de bemanningsleden zich tegen de wand en salueerden als afscheidsgroet.
De operators klommen snel de ladder op naar de verbindingsbuis (de weg die binnendoor naar de cockpit van elke torpedo leidde), draaiden zich bij het luik om en salueerden terwijl zij uitriepen: „Bedankt allemaal voor jullie goede zorgen. We zullen er een succes van maken!” Degenen die beneden stonden zwegen; hun gezicht stond strak.
„Elke torpedo klaar voor lancering!” De stem van de ordonnans trilde toen hij het bevel van de kapitein herhaalde.
„Doelen: een groot bevoorradingsschip en een torpedobootjager”, meldde de kapitein. „Torpedo nr. 1 is defect. Dus zullen nr. 2 en 3 de doelen aanvallen. Laten de anderen zich gereedhouden.”
„Torpedo nr. 2, vuur!”
„Torpedo nr. 3, vuur!”
„Tjak! Tjak!” De bevestigingsbanden van de kaitens waren losgekoppeld en sloegen tegen het dek. Torpedo nr. 2 kwam met een ruk los, en terwijl de daverende knal ervan nog nagalmde, volgde torpedo nr. 3. De jongensachtige gezichten van de operators flitsten door mijn geest. Ik concentreerde mij op mijn werk — het volgen van de kaitens met de hydrofoons.
„Het is nu bijna tijd dat ze de doelen zullen raken”, mompelde iemand. De kaitens waren slechts vijftien minuten geleden gelanceerd, maar het leek wel een uur of langer. „Boe—oem!” klonk het geluid van een explosie, kort daarop gevolgd door een tweede.
„Onderofficier Sjiba heeft doel getroffen!”
„Onderofficier Ono heeft doel getroffen!”
Er heerste stilte. Niemand maakte een geluid, zelfs geen kuchje. Sommigen drukten hun handen opeen in gebed in de richting van de explosie. Tranen lieten een spoor na op de gezichten van de in zwijgen gehulde bemanningsleden. Een ongelooflijk kalm tafereel voor zo’n schitterend resultaat.
Verborgen tussen zijn persoonlijke eigendommen vonden wij een afscheidsgedicht van onderofficier Ono, geschreven overeenkomstig de Japanse traditie om een eigen gedicht achter te laten als men verwacht te sterven. Hij schreef: „Wanneer de kersebomen van ’t Oude Japan bloeien, en de bloemblaadjes worden verstrooid, worden ze verstrooid diep in het hart der zee.” Hij was negentien.
Luchtaanval!
Wij bleven naar vijanden speuren, duikend voor zonsopgang en bovenkomend na zonsondergang. Na twee weken van vruchteloos zoeken kondigde de kapitein aan dat wij onmiddellijk zouden terugkeren naar Koere. De hele bemanning was opgetogen. Terwijl de onderzeeër in Koere voor reparaties en bevoorrading voor anker lag, hing de bemanning lui rond in de plaatselijke badplaatsen.
Het was 15 juni 1945. Wij lagen tijdens de voorbereidingen voor onze volgende missie op de werf bij het marinearsenaal gemeerd toen het luchtalarm begon te loeien. Er was geen tijd om voorzorgsmaatregelen te nemen. Een enorme formatie B-29 bommenwerpers dook neer naar het arsenaal. Ik sprong van het bovendek op de werf om de voorste meertros los te gooien en schreeuwde naar onderofficier Mohri, die net terug was, hetzelfde met de achterste tros te doen. De duikboot gleed van de werf af en wij bleven alleen achter.
Wij zochten dekking in een schuilplaats bij de werf, maar die zat al vol mensen die in het arsenaal werkten. Terwijl wij in de ingang stonden, viel er een bom, waardoor wij naar buiten geslingerd werden. Wij wisten dat het gevaarlijk zou zijn daar te blijven en besloten naar een in een heuvel achter het arsenaal gegraven grot te rennen. Wij klokten de tijd tussen de aanvallen van de bommenwerpers — drie minuten. Zodra een van de groepen B-29’s gepasseerd was, stormden wij naar buiten en renden naar de heuvel. Toen ik de grot bereikte, explodeerde er achter mij een bom en werd ik naar binnen geblazen. Gelukkig was ik niet gewond. Onderofficier Mohri, die mij gevolgd was, was nergens te bekennen. Meteen toen de luchtaanval voorbij was, liep ik op zoek naar hem dezelfde weg terug naar de werf. De bommen hadden heel wat kraters in het pad achtergelaten. Ik zocht mijn kameraad overal, maar tevergeefs.
Nog nooit had ik zoveel doden en gewonden gezien. De ellende en doelloosheid van oorlog troffen mij dieper dan ooit tevoren. Noch God, noch Boeddha kon bestaan, zo dacht ik. Als zij wel bestonden, hadden zij zulke wreedheden nooit toegelaten.
De getrouwe God vinden
Slechts twee maanden na de luchtaanval was het die bewuste zomerdag waarop ik in het zuiden van de Grote Oceaan de nederlaag van het Japanse Rijk moest accepteren. Na wat losse karweitjes verricht te hebben, keerde ik op 20 november 1945 naar mijn huis terug. Twee dagen later kreeg ik een baan bij de Japanse Nationale Spoorwegen. De volgende dertig jaar werkte ik als conducteur en stationsbeambte in verscheidene steden op het eiland Sjikokoe. Vanwege mijn ervaringen tijdens de oorlog gingen atheïstische ideeën mijn denken beheersen.
In 1970 werd ik overgeplaatst naar station Sako, drie uur van mijn huis vandaan in de aangrenzende prefectuur. Tijdens het pendelen met de trein las ik kranten en tijdschriften. Elke ochtend als ik mijn koffertje opende, vond ik in de bovenhoek De Wachttoren en Ontwaakt! Mijn vrouw was pas een van Jehovah’s Getuigen geworden en had ze daar een plaatsje gegeven. Eerst was ik geërgerd als ik ze zag en gooide ik ze boven in het bagagerek. Ik was afkerig van religie en stond de christelijke religie van mijn vrouw bitter tegen. „Stop nooit meer die tijdschriften in mijn koffertje”, schreeuwde ik tegen haar als ik thuiskwam. Maar de volgende dag zaten de tijdschriften er weer in.
Op een dag zag ik hoe iemand de tijdschriften uit het rek pakte en erin begon te lezen. ’Wat is er zo interessant aan die tijdschriften?’, vroeg ik mij af. Na dit een paar keer gezien te hebben, keek ik op een dag, toen ik mijn krant uit had, vluchtig De Wachttoren door. Ik snapte niet helemaal wat erin stond, maar ik ontdekte dat Ontwaakt! interessant was. Na er slechts eenmaal in gelezen te hebben, voelde ik dat ze anders waren, en sindsdien heb ik ze allebei steeds gelezen. Let wel, ik las ze niet thuis vanwege mijn standpunt als tegenstander, maar geleidelijk ging ik begrijpen waarom mijn vrouw er elke dag op uit trok om te prediken.
In het begin van 1975 begon mijn lichamelijke conditie te verslechteren en in april van dat jaar ging ik met pensioen. De artsen constateerden keelkanker bij mij. Toen ik in het ziekenhuis lag, kwam een mannelijke Getuige mij bezoeken en gaf mij de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften en het boek Is dit leven alles wat er is? Ik verveelde me, en omdat de bijbel mij cadeau was gegeven had ik nu een excuus om er openlijk in te lezen.
Nadat ik uit het ziekenhuis was ontslagen, kwam de man mij onmiddellijk opzoeken. De eerste twee bezoeken waren alleen maar vriendschappelijke gesprekken. Wij bespraken oorlogservaringen. Maar bij het derde bezoek bood hij mij een bijbelstudie aan, die ik aanvaardde. Nadat ik mijn atheïstische denkwijze, een nasleep van de oorlogservaring, had weten te overwinnen, werd ik ten slotte op een districtscongres in 1980 gedoopt. Sindsdien heb ik het voorrecht genoten anderen te dienen en onlangs werd ik aangesteld als ouderling in onze plaatselijke gemeente.
Terugkijkend begrijp ik waarom de politieke en militaire leiders in staat waren jonge mannen te leren onzelfzuchtig hun leven voor hun land te offeren. Zij werden gedreven door de krachtige invloeden van Satan de Duivel, zoals mijn studie uit Gods Woord, de bijbel, mij duidelijk maakte. Achter de massahysterie van zelfmoordmissies kan ik nu Satans sadistische opzet zien. In Openbaring 12:7-9, 12 was het voorzegd: „En er brak oorlog uit in de hemel: Michaël en zijn engelen streden tegen de draak, en de draak en zijn engelen streden, maar hij zegevierde niet, en ook werd er voor hen geen plaats meer gevonden in de hemel. Neergeslingerd werd daarom de grote draak, de oorspronkelijke slang, die Duivel en Satan wordt genoemd, die de gehele bewoonde aarde misleidt; neergeslingerd werd hij naar de aarde, en zijn engelen werden met hem neergeslingerd. Weest hierom vrolijk, gij hemelen en gij die daarin verblijft! Wee de aarde en de zee, want de Duivel is tot u neergedaald, en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft.”
Mijn geest was lang verblind zodat ik geloofde dat zelfmoordmissies een eer waren, maar nu is de waarheid voor mij niet meer gesluierd. Ik begrijp nu wie mijn blindheid veroorzaakte. De woorden van de apostel Paulus in 2 Korinthiërs 4:3-6 maken het duidelijk: „Als er nu in werkelijkheid een sluier ligt over het goede nieuws dat wij bekendmaken, dan is het gesluierd onder hen die vergaan, onder wie de god van dit samenstel van dingen de geest van de ongelovigen heeft verblind opdat het verlichtende licht van het glorierijke goede nieuws over de Christus, die het beeld van God is, niet zou doorschijnen. Want wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus als Heer, en onszelf als uw slaven om Jezus’ wil. Want het is God die gezegd heeft: ’Het licht schijne uit de duisternis’, en hij heeft op ons hart geschenen om het te verlichten met de glorierijke kennis van God door het aangezicht van Christus.”
Het leren kennen van de waarheid en de enige levende en waarachtige God is als de gewaarwording van de frisse, onbedorven lucht die wij met diepe teugen inademden wanneer wij, aan de oppervlakte gekomen, het luik van de onderzeeër openden. Niemand zou die frisheid, die onbedorvenheid, meer hebben kunnen waarderen dan wij. Ik ben Jehovah dan ook uiterst dankbaar voor deze geestelijke verademing. En mijn dank gaat ook uit naar mijn vrouw, omdat zij onvermoeibaar poogde de bijbelse waarheid met mij te delen, en dat tien jaar lang zonder op te geven, totdat ik mij ten slotte aan God opdroeg. Dientengevolge neem ik nu deel aan de christelijke bediening, een levenreddende missie voor de levende God. — Zoals verteld door Josjimi Aono.
[Illustratie van Josjimi Aono op blz. 9]
[Illustratie op blz. 10]
Dank zij de onvermoeibare pogingen van mijn vrouw neem ik nu deel aan een levenreddende missie voor de levende God