Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • g93 8/5 blz. 5-12
  • Overwinnaars in het aangezicht van de dood

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Overwinnaars in het aangezicht van de dood
  • Ontwaakt! 1993
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Het verhaal van de Oekraïense Anani Grogoel
  • Wrede foltering van mijn zus
  • Terug naar Oekraïne en meer vervolging
  • Rechtschapenheid beproefd in Afrika
  • Voor een vuurpeloton
  • ’Jullie stinken al als lijken’
  • Ontmoeting met een welwillende huurling
  • „Gaan jullie maar, dien jullie God”
  • Weigering een bijdrage te geven voor wapens
  • Door priesters aangevoerd gepeupel
  • Onverwacht martelaarschap
  • De steun van een trouwe echtgenote
  • Waarom zo veel martelaars?
  • Filippus — Een ijverige evangelieprediker
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1999
  • Filippus
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Ik wilde een soldaat van Christus zijn
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk (studie-uitgave) 2017
  • Filippus
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
Meer weergeven
Ontwaakt! 1993
g93 8/5 blz. 5-12

Overwinnaars in het aangezicht van de dood

„Toch waren tot grote verbazing van de nazi’s [de Getuigen] ook niet te elimineren. Hoe meer zij verdrukt werden, hoe vastberadener zij werden; zij werden zo hard als diamanten in hun verzet. Hitler deed hen in een eschatologische strijd belanden en zij behielden het geloof. . . . Hun ervaringen vormen waardevol materiaal voor iedereen die een studie maakt van overleving onder extreme stress. Want overleven deden zij.” — Toegeschreven aan dr. Christine King, geschiedkundige, in het blad Together.

JEHOVAH’S GETUIGEN moeten in de geschiedenis van de twintigste eeuw beschouwd worden als de meest alom belasterde en vervolgde godsdienstige groepering op aarde. Zij zijn verkeerd begrepen en vaak mishandeld, louter om hun standpunt van christelijke neutraliteit en de weigering het oorlogvoeren te leren of te bedrijven. Dat zij zich ontdoen van alle politieke banden heeft de woede van totalitaire heersers in veel landen over hen gebracht. Niettemin is een van hun bijdragen tot de hedendaagse geschiedenis hun reputatie van strikte neutraliteit en onwrikbare rechtschapenheid geweest.a

De Britse historicus Arnold Toynbee schreef in 1966: „In onze tijd zijn er in Duitsland christelijke martelaars geweest die inderdaad liever hun leven gaven dan eer te bewijzen aan het hoogtij vierende nationalisme, daar vertegenwoordigd door de menselijke god Adolf Hitler.” Uit de feiten blijkt dat Jehovah’s Getuigen onder die martelaars een voorname plaats innamen. Enkele ervaringen mogen dienen om te illustreren hoe zij vanwege hun rechtschapenheid met vervolging en zelfs de dood geconfronteerd werden — en dat niet alleen in de periode van het nazisme. In veel delen van de wereld genieten zij net zo’n ongeëvenaarde reputatie — als overwinnaars in het aangezicht van de dood.

Het verhaal van de Oekraïense Anani Grogoel

„Mijn ouders werden Jehovah’s Getuigen tijdens de Tweede Wereldoorlog, in 1942, toen ik dertien jaar was. Kort daarna werd mijn vader gearresteerd, in de gevangenis gezet en later overgebracht naar de Sovjet-kampen in het Oeralgebergte. Toen ik vijftien was, in 1944, riepen de militaire autoriteiten mij op voor voorbereidende dienst bij de krijgsmacht. Daar ik reeds een sterk geloof in Jehovah bezat, weigerde ik de oorlog te leren. Om die reden werd ik op die jeugdige leeftijd veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf.

Toen kwam het zeer moeilijke jaar 1950. Ik werd opnieuw gearresteerd en veroordeeld tot 25 jaar gevangenisstraf wegens mijn activiteiten als Getuige. Ik was 21 jaar. Zeven jaar en vier maanden bracht ik in de werkkampen door. Ik zag veel mensen sterven, opgezwollen van de honger en uitgeput door dwangarbeid.

Na de dood van Stalin in 1953 begonnen de toestanden te veranderen en in 1957 lieten de autoriteiten me vrij uit de gevangenis. Weer mocht ik van de ’vrijheid’ proeven. Maar deze keer werd ik voor tien jaar naar Siberië verbannen.”

Wrede foltering van mijn zus

„In Siberië werd ik herenigd met mijn vleselijke zus, die al invalide geworden was. Zij was precies twee weken na mij gearresteerd in 1950. Het verhoor vond in haar geval op een volslagen onwettige manier plaats. Zij kreeg eenzame opsluiting en vervolgens werden er ratten in haar cel losgelaten. Die knaagden aan haar voeten en kropen over haar lichaam. Ten slotte lieten haar beulen haar tot haar borst in koud water staan terwijl zij toekeken hoe verschrikkelijk zij leed. Zij werd veroordeeld tot 25 jaar gevangenisstraf wegens haar predikingsactiviteit. Haar beide benen raakten verlamd maar haar handen en armen kon zij wel gebruiken. Vijf jaar lang hielden zij haar opgesloten in een kampziekenhuis, waarna zij, als was zij dood, werd afgeschreven. Vervolgens brachten zij haar over naar onze ouders, die in 1951 voor hun hele leven naar Siberië waren verbannen.”

Terug naar Oekraïne en meer vervolging

„In Siberië leerde ik Nadia kennen, die mijn vrouw werd en onze kinderen ter wereld bracht. Zelfs in Siberië gingen wij door met ons predikingswerk. Mij werd de produktie en het stencilen van bijbelse lectuur toevertrouwd. Iedere nacht waren mijn broer Jacob en ik in een uitgegraven schuilplaats in de kelder druk bezig met het stencilen van De Wachttoren. Wij hadden twee schrijfmachines en een eigengemaakt stencilapparaat. Ons huis werd geregeld door de politie doorzocht, maar elke keer vertrokken zij met lege handen.

Mijn ballingschap liep ten einde. Met mijn hele gezin verhuisde ik naar Oekraïne, maar de vervolging hield aan. Ik werd aangesteld om als reizend opziener te dienen. Om in het onderhoud van mijn gezin te voorzien, moest ik een baan nemen. Verscheidene keren per maand kwamen er leden van de KGB naar het bedrijf waar ik werkte en probeerden mij ertoe over te halen mijn geloof geweld aan te doen. Op een keer ondervond ik op een wel heel bijzondere manier Jehovah’s hulp. Ik werd gearresteerd en naar de kantoren van de KGB in Kiëv gebracht, waar ik zes dagen werd vastgehouden. Al die tijd probeerden zij me met atheïstische propaganda in verwarring te brengen. Op hun godloze manier leverden zij commentaar op De Wachttoren en andere publikaties van het Wachttorengenootschap. De druk werd bijna ondraaglijk. Op het toilet viel ik steeds op mijn knieën neer en barstte in tranen uit, roepend tot Jehovah. Nee, niet om bevrijding, maar om kracht om te volharden en mijn broeders niet te verraden.

Toen kwam het hoofd van de politie naar me toe; hij ging voor me zitten en vroeg me of ik werkelijk overtuigd was van wat ik verdedigde. Ik gaf hem een kort getuigenis en verklaarde dat ik bereid was voor de waarheid te sterven. Zijn antwoord luidde: ’U bent een gelukkig mens. Als ik er maar van overtuigd was dat dit de waarheid is, zou ik niet alleen bereid zijn drie of vijf jaar in de gevangenis te blijven, maar zestig jaar op één been te staan in de gevangenis.’ Hij zat even stil in gedachten verzonken en vervolgde toen: ’Het is een kwestie van eeuwig leven. Kunt u zich voorstellen wat eeuwig leven werkelijk betekent?’ Na een korte pauze zei hij: ’Ga maar naar huis!’ Die woorden gaven mij onverwachte kracht. Ik had geen honger meer. Ik wilde alleen nog maar weg. Ik was ervan overtuigd dat het Jehovah was die mij gesterkt had.

De afgelopen jaren is er een verandering ingetreden in de voormalige Sovjet-Unie. Nu is er een overvloed aan bijbelse lectuur. Wij kunnen kring- en districtsvergaderingen bijwonen en nemen deel aan alle vormen van predikingsactiviteit, ook aan de van-huis-tot-huisbediening. Jehovah heeft ons werkelijk oog in oog met veel beproevingen de overwinning geschonken!”

Rechtschapenheid beproefd in Afrika

Tegen het einde van de jaren ’60 woedde in Nigeria een verwoestende burgeroorlog. Met het oog op de steeds grotere verliezen ronselden soldaten van het afgescheiden gebied, destijds herdoopt in Biafra, jonge mannen voor hun leger. Omdat Jehovah’s Getuigen politiek neutraal zijn en weigeren iets met oorlogvoering te maken te hebben, werden veel Getuigen in Biafra opgejaagd, wreed mishandeld en vermoord. Een van Jehovah’s Getuigen vertelde: „Wij waren net ratten. Iedere keer dat wij soldaten hoorden aankomen, moesten wij ons verbergen.” Vaak was er geen tijd om zich te verbergen.

Op een vrijdagochtend in 1968 was Philip, een 32-jarige volle-tijdprediker, in het dorp Umuimo aan het prediken tot een bejaarde man toen Biafraanse soldaten de kraal binnenstormden om soldaten te ronselen.

„Wat ben je aan het doen?”, vroeg de leider van de eenheid. Philip zei dat hij over Jehovah’s komende koninkrijk stond te praten.

„Het is nu niet de tijd om te prediken!”, schreeuwde een andere soldaat. „We zijn in oorlog en we willen geen gezonde mannen nietsdoend zien rondlopen.” Daarop trokken de soldaten Philip al zijn kleren uit, bonden zijn handen samen en voerden hem weg. Israel, een 43-jarige christelijke ouderling, kreeg ook geen tijd om zich te verbergen. Hij werd gevangengenomen toen hij eten voor zijn kinderen klaar stond te maken. Tegen twee uur ’s middags hadden de soldaten meer dan honderd mannen bijeengedreven. Zij dwongen hun gevangenen hardlopend de 25 kilometer naar het militaire kamp in Umuacha Mgbedeala af te leggen. Wie achter raakte, kreeg er van langs.

Tegen Israel werd gezegd dat hij een zwaar machinegeweer zou krijgen; Philip zou opgeleid worden om een licht machinegeweer te hanteren. Toen zij uitlegden dat zij niet bij het leger konden gaan omdat Jehovah het verbiedt, gaf de commandant bevel hen op te sluiten. Om vier uur kregen alle geronselden, ook degenen in het arrestantenhok, bevel een rij te vormen. Daarop vroegen de soldaten elke man een papier te tekenen als bewijs dat hij erin toegestemd had bij het leger te gaan. Toen het Philips beurt was om te tekenen, verwees hij naar de woorden in 2 Timotheüs 2:3, 4 en zei tegen de commandant: „Ik ben al ’een voortreffelijk soldaat van Christus’. Ik kan niet voor Christus strijden en ook nog eens voor iemand anders. Als ik dat doe, zal Christus mij als een overloper beschouwen.” De commandant sloeg hem op zijn hoofd en zei: „Je aanstelling als soldaat van Christus is beëindigd! Je bent nu een Biafraans soldaat.”

Philip antwoordde: „Jezus heeft mij nog niet laten weten dat mijn aanstelling als zijn soldaat beëindigd is en mijn aanstelling blijft van kracht totdat ik die kennisgeving ontvang.” Daarop tilden soldaten Philip en Israel de lucht in en smakten hen op de grond. Duizelig en bloedend uit hun ogen, neus en mond werden de twee weggesleept.

Voor een vuurpeloton

Later die dag kwamen Israel en Philip voor een vuurpeloton te staan. Maar de soldaten schoten hen niet dood. In plaats daarvan sloegen zij hen met hun vuisten en geweerkolven. Vervolgens besloot de kampcommandant hen dood te ranselen. Daar wees hij 24 soldaten voor aan. Zes moesten Philip afranselen en zes anderen Israel. De overige twaalf soldaten moesten reservestokken aanreiken en de anderen vervangen als zij moe werden.

Philip en Israel werden aan handen en voeten gebonden. Israel vertelt: „Ik kan niet zeggen hoeveel slagen wij die avond kregen. Als de ene soldaat moe werd, nam een ander het over. Zij ranselden er nog op los toen wij al lang bewusteloos waren.” Philip zegt: „Mattheüs 24:13, waar gesproken wordt over volharden tot het einde, kwam mij tijdens de foltering in gedachten en daar putte ik kracht uit. Ik voelde de pijn van het slaan slechts enkele seconden. Het was alsof Jehovah een van de engelen stuurde om ons te helpen, zoals hij dat in de tijd van Daniël had gedaan. Anders hadden wij die verschrikkelijke avond nooit overleefd.”

Toen de soldaten klaar waren, lieten zij Israel en Philip voor dood liggen. Het regende. Pas de volgende ochtend kwamen de twee christenen weer tot bewustzijn. Toen de soldaten zagen dat zij nog leefden, sleepten zij hen naar het arrestantenhok terug.

’Jullie stinken al als lijken’

Na de afranseling was hun vlees rood en rauw, met wonden over hun hele lichaam. Israel vertelt: „Wij mochten onze wonden niet uitwassen. Na een paar dagen deden zich constant vliegen aan ons te goed. Door de marteling waren wij niet in staat te eten. Pas na een week kon er iets anders dan water door onze mond naar binnen.”

Elke ochtend geselden de soldaten hen met een zweep — 24 slagen elk. De soldaten noemden dat sadistisch „ontbijt” of „hete ochtendthee”. Elke dag om twaalf uur brachten de soldaten hen naar het open veld om tot één uur in de tropische zon te zitten. Nadat zij enkele dagen zo behandeld waren, ontbood de commandant hen en vroeg of zij van hun standpunt waren teruggekomen. Zij zeiden nee.

„Jullie zullen in je cel sterven”, zei de commandant. „Jullie stinken trouwens al als lijken.”

Philip antwoordde: „Ook al sterven we, we weten dat Christus, voor wie we strijden, ons een opstanding zal geven.”

Hoe kwamen zij door die verschrikkelijke tijd heen? Israel zegt: „Philip en ik moedigden elkaar onze hele beproeving door aan. In het begin zei ik tegen hem: ’Wees niet bang. Wat er ook gebeurt, Jehovah zal ons helpen. Wat mij betreft, niets kan mij ertoe brengen het leger in te gaan. Ook al moet ik sterven, ik zal met deze handen geen geweer hanteren.’” Philip zei dat hij dezelfde beslissing had genomen. Samen riepen zij zich allerlei schriftplaatsen te binnen en bespraken die.

Een nieuwe commandant besloot ongeveer honderd van de rekruten over te brengen naar Ibema, een opleidingskamp bij Mbano in wat nu de deelstaat Imo is. Israel vertelt wat er toen gebeurde: „De grote truck was klaar en alle rekruten zaten erin. June, mijn vrouw, holde op de soldaten af en smeekte hun moedig ons niet mee te nemen. Toen zij niet naar haar wilden luisteren, knielde zij bij de truck neer, bad en eindigde met een hoorbaar amen. Toen reed de truck weg.”

Ontmoeting met een welwillende huurling

De legertruck kwam de middag daarop in het kamp Ibema aan. De man die daar de leiding leek te hebben, was een Israëlische huurling. Toen hij zag hoe toegetakeld en zwak Philip en Israel waren, stapte hij op hen af en vroeg hun hoe het kwam dat zij er zo verschrikkelijk aan toe waren. Zij legden uit dat zij Jehovah’s Getuigen waren en militaire training hadden geweigerd. Kwaad wendde hij zich tot de andere officieren daar. „Biafra zal deze oorlog beslist verliezen”, zei hij. „Elk land in oorlog dat het Jehovah’s Getuigen lastig maakt, zal beslist verliezen. Jullie moeten geen Jehovah’s Getuigen rekruteren. Als een Getuige erin toestemt mee te vechten, prima. Maar als hij weigert, moet je hem met rust laten.”

De kamparts informeerde of de twee Getuigen ingeënt waren en een gezondheidsverklaring ontvangen hadden. Daar dit niet het geval was, weigerde de huurling alle rekruten en gaf bevel hen terug te brengen naar Umuacha.

„Gaan jullie maar, dien jullie God”

Later besloten Israels vrouw en Philips moeder naar het kamp in Umuacha te gaan in de hoop op nieuws. Toen zij het kamp naderden, hoorden zij dat er opschudding heerste. Bij de poort zei de wacht: „Jehovah Getuige! Je gebed is verhoord. De groep die drie dagen geleden is weggevoerd, is teruggestuurd.”

Diezelfde dag werden Philip en Israel vrijgelaten uit het kamp. De commandant zei tegen June: „Weet u dat het door het gebed dat u hebt opgezonden komt dat onze oefening voor niets is geweest?” Daarop zei hij tegen Israel en Philip: „Gaan jullie maar, dien jullie God en blijf jullie rechtschapenheid aan jullie Jehovah bewaren.”

Wat Israel en Philip betreft, zij kwamen er weer bovenop en zetten hun christelijke activiteit voort. Na de oorlog is Israel twee jaar lang volle-tijdprediker geweest en is hij als ouderling in een christelijke gemeente blijven dienen. Philip heeft tien jaar als reizend opziener gediend en is nog steeds volle-tijdprediker. Ook hij is ouderling in een gemeente.

Weigering een bijdrage te geven voor wapens

Zebulan Nxumalo en Polite Mogane zijn twee jonge volle-tijddienaren in Zuid-Afrika. Zebulan vertelt: „Op een zondagochtend kwam er een groepje mannen naar ons huis en eiste 20 rand (ongeveer ƒ 11,50) om wapens te kopen. Respectvol vroegen wij hun die avond terug te komen, daar ons schema op zondag te strak was om de zaak op dat moment te bespreken. Tot onze verbazing stemden zij daarin toe. Die avond kwamen er 15 mannen. Van hun gezicht viel duidelijk af te lezen dat het hun ernst was. Na ons beleefd voorgesteld te hebben, vroegen wij hun wat er van hun dienst was. Zij vertelden dat zij geld nodig hadden om zwaardere en betere wapens te kopen voor hun strijd tegen de rivaliserende politieke partij.

Ik vroeg hun: ’Is het mogelijk vuur met benzine te doven?’

’Nee, dat zou onmogelijk zijn’, antwoordden zij.

Wij legden uit dat op dezelfde manier geweld alleen zou aanmoedigen tot geweld en wraakacties.

Deze verklaring scheen een aantal van de aanwezige mannen te ergeren. Hun eis werd nu een tartende bedreiging. ’Deze discussie is tijdverspilling’, grauwden zij. ’Over de verplichte bijdrage valt niet te onderhandelen. Jullie komen over de brug of jullie aanvaarden de consequenties!’

Op dat moment,” vertelt Zebulan, „net toen de zaak uit de hand begon te lopen, stapte hun leider binnen. Hij wilde weten wat het probleem was. Wij legden ons standpunt uit en hij luisterde aandachtig. Wij gebruikten hun inzet voor hun eigen politieke overtuiging als illustratie. Wij vroegen hun welke reactie zij van een opgeleid soldaat uit hun organisatie zouden verwachten als hij gevangen werd genomen en gedwongen werd over te lopen. Zij zeiden dat zo iemand bereid moest zijn voor zijn overtuiging te sterven. Zij glimlachten toen wij hen prezen voor hun antwoord, maar zij beseften niet dat zij ons een gouden kans hadden gegeven om onze situatie te illustreren. Wij legden uit dat wij anders zijn dan de kerken van de christenheid. Als ondersteuners van Gods koninkrijk is onze ’grondwet’ gebaseerd op de bijbel, die alle vormen van moord veroordeelt. Om die reden waren wij niet bereid ook maar één cent bij te dragen voor het kopen van wapens.

Tegen die tijd, toen de discussie een climax bereikte, waren er meer mensen ons huis binnengedruppeld, zodat wij uiteindelijk voor een groot gehoor spraken. Zij beseften niet hoe vurig wij baden om een gunstige uitslag van het gesprek.

Nadat wij ons standpunt duidelijk hadden gemaakt, volgde er een lange stilte. Ten slotte zei hun leider tegen zijn groep: ’Heren, ik begrijp de houding van deze mannen. Als wij geld wilden om een bejaardentehuis te bouwen, of als een van onze buren geld nodig had om naar het ziekenhuis te gaan, zouden deze mannen diep in de zak tasten. Maar zij zijn niet bereid ons geld te geven om te doden. Persoonlijk heb ik niets op hun overtuiging tegen.’

Daarop gingen zij allemaal staan. Wij schudden handen en bedankten hen voor hun geduld. Wat was begonnen als een dreigende situatie die ons het leven had kunnen kosten, was op een grootse overwinning uitgelopen.”

Door priesters aangevoerd gepeupel

Verteld door de Poolse Getuige Jerzy Kulesza:

„Op het punt van ijver en het op de eerste plaats stellen van Koninkrijksbelangen was mijn vader, Aleksander Kulesza, een navolgenswaardig voorbeeld. Voor hem waren velddienst, christelijke vergaderingen en persoonlijke en gezinsstudie beslist heilige dingen. Sneeuwstorm noch vorst, een krachtige wind noch hitte was voor hem een belemmering. In de winter bond hij zijn ski’s onder, pakte een rugzak met bijbelse lectuur en vertrok voor een paar dagen naar enkele van Polens geïsoleerde gebieden. Hij stuitte daarbij op allerlei gevaren, waaronder gewelddadige guerrillagroepen.

Soms zetten priesters de bevolking aan tot vijandigheden, hitsten zij menigten tegen de Getuigen op. Dan werden zij bespot, met stenen bekogeld of afgeranseld. Maar als zij naar huis terugkeerden, waren zij blij dat zij beledigingen voor Christus hadden verduurd.

Die eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog waren de autoriteiten niet in staat de rechtsorde in het land te handhaven. Het was al chaos en vernieling wat de klok sloeg. De gewone en de veiligheidspolitie heersten overdag, terwijl ’s nachts guerrillastrijders en allerlei benden opereerden. Diefstallen en roofovervallen waren aan de orde van de dag en vaak werden er mensen gelyncht. Weerloze getuigen van Jehovah waren een gemakkelijke prooi, vooral daar sommige van de door priesters aangevoerde groepen zich op de Getuigen concentreerden. Zij rechtvaardigden het binnenvallen in onze huizen met het voorwendsel dat zij het katholieke geloof van hun vaderen verdedigden. Bij zulke gelegenheden gooiden zij ruiten in, stalen vee en vernielden kleding, voedsel en lectuur. Bijbels gooiden zij in de waterput.”

Onverwacht martelaarschap

„Op een dag in juni 1946 kwam er voordat wij bijeenkwamen om op de fiets naar een geïsoleerd gebied te gaan, een jonge broeder, Kazimierz Kądziela, naar ons huis en praatte zachtjes met mijn vader. Mijn vader stuurde ons op pad maar ging zelf niet mee, wat ons verbaasde. Later zouden wij de reden vernemen. Toen wij weer thuis waren, hoorden wij dat de nacht ervoor de familie Kądziela beestachtig was geslagen, en dus was mijn vader erheen gegaan om de ernstig gewonde broeders en zusters te verzorgen.

Toen ik later de kamer waar zij lagen binnenging, sprongen de tranen me bij de aanblik in de ogen. De muren en het plafond waren met bloed bespat. Met verband omzwachtelde mensen lagen op de bedden, bont en blauw geslagen, opgezwollen, met gebroken ribben en ledematen. Zij waren bijna onherkenbaar. Zuster Kądziela, de moeder van het gezin, was verschrikkelijk toegetakeld. Mijn vader stond hen bij en uitte voordat hij vertrok betekenisvolle woorden: ’O mijn God, ik ben zo’n gezonde en sterke man [hij was toen 45 jaar en was nooit ziek geweest] en ik heb niet het voorrecht gehad voor u te lijden. Waarom moet het deze bejaarde zuster overkomen?’ Hij wist niet wat hem te wachten stond.

Toen de zon onderging, keerden wij naar ons huis terug, dat drie kilometer daarvandaan lag. Een groep van vijftig gewapende mannen had ons huis omsingeld. De familie Wincenciuk werd ook binnengebracht, zodat wij met zijn negenen waren. Aan elk van ons werd de vraag gesteld: ’Ben je een getuige van Jehovah?’ Als wij ja antwoordden, werden wij afgeranseld. Vervolgens tuigden twee van die schurken om beurten mijn vader af, terwijl zij hem vroegen of hij zou ophouden met het lezen en prediken van de bijbel. Zij wilden weten of hij naar de kerk zou gaan en zijn zonden zou belijden. Zij beschimpten hem met de woorden: ’Vandaag wijden wij je tot bisschop.’ Mijn vader zei geen woord, uitte geen enkele kreet. Hij verdroeg hun martelingen, stil als een lam. Bij het ochtendgloren, zo’n vijftien minuten nadat de godsdienstige beulen waren vertrokken, stierf hij, tot moes geslagen. Maar voordat zij waren vertrokken, hadden zij mij als hun volgende slachtoffer uitgekozen. Ik was toen zeventien jaar. Onder de slagen verloor ik enkele malen het bewustzijn. Mijn bovenlichaam was als gevolg van de klappen bont en blauw. Zes uur werden wij mishandeld. En dat allemaal omdat wij Jehovah’s Getuigen waren!”

De steun van een trouwe echtgenote

„Ik behoorde tot de groep van 22 Getuigen die twee maanden lang in een donkere cel van nog geen tien vierkante meter opgesloten werden gehouden. Aan het eind van die periode werden onze voedselrantsoenen verminderd. Elke dag kregen wij een kleine portie brood en een kroesje bittere koffie. Je kon alleen op de koude betonnen vloer gaan liggen om te slapen als er iemand weg werd gehaald om ’s nachts ondervraagd te worden.

Ik heb vijfmaal gevangengezeten wegens christelijke activiteiten, acht jaar in totaal. Ik werd als een speciale gevangene behandeld. Er stond een aantekening in mijn dossier in de geest van: ’Maak het Kulesza zo lastig dat hem de wens vergaat om ooit nog de activiteit te hervatten.’ Maar iedere keer dat ik vrijgelaten werd, meldde ik mij aan voor christelijke dienst. De autoriteiten maakten ook mijn vrouw, Urszula, en onze twee dochtertjes het leven moeilijk. Zo legde de deurwaarder tien jaar lang beslag op een deel van het zuurverdiende loon van mijn vrouw. Gezegd werd dat dit een belasting was die mij werd opgelegd voor het uitgeven van ondergrondse bijbelse lectuur. Alles werd ons afgenomen behalve de dingen die als eerste levensbehoeften werden beschouwd. Ik ben Jehovah dankbaar voor mijn dappere vrouw, die met mij al die kwellingen geduldig heeft verduurd en die al die tijd een ware steun voor mij is geweest.

Wij zijn hier in Polen getuige geweest van een geestelijke overwinning; wij beschikken nu over een wettig bijkantoor van het Wachttorengenootschap in Nadarzyn, in de buurt van Warschau. Na tientallen jaren vervolging zijn er nu meer dan 108.000 Getuigen, verbonden met 1348 gemeenten.”

Waarom zo veel martelaars?

Een verslag over de rechtschapenheid van Jehovah’s Getuigen in deze twintigste eeuw zou letterlijk boekdelen vullen — duizenden zijn als martelaars gestorven of hebben gevangenisstraf en onbeschrijflijke martelingen, verkrachting en plundering verduurd in landen als Malawi en Mozambique, in Spanje onder het fascisme, in Europa onder het nazisme, in Oost-Europa onder het communisme en in de Verenigde Staten tijdens de Tweede Wereldoorlog. De vraag rijst: Waarom? Omdat onbuigzame politieke en religieuze leiders niet bereid zijn geweest het door de bijbel geoefende geweten te respecteren van oprechte christenen die weigeren te leren doden en die zich afgescheiden houden van alle politieke activiteit. Het is precies zoals Christus zei dat het zou gaan, opgetekend in Johannes 15:17-19: „Deze dingen gebied ik u, dat gij elkaar liefhebt. Indien de wereld u haat, gij weet dat ze mij eerder dan u heeft gehaat. Als gij een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Omdat gij nu geen deel van de wereld zijt, maar ik u uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld u.”

Ondanks al deze vervolging overal ter wereld zijn Jehovah’s Getuigen in aantal toegenomen — van 126.000 in 54 landen in 1943 tot bijna 4.500.000 in 229 landen in 1993. Zij hebben zelfs in het aangezicht van de dood de overwinning gesmaakt. Zij zijn vastbesloten door te gaan met hun unieke onderwijzingswerk, de bekendmaking van het goede nieuws van het Koninkrijk, totdat Jehovah beslist dat het ten einde is. — Jesaja 6:11, 12; Mattheüs 24:14; Markus 13:10.

[Voetnoot]

a Rechtschapenheid is „onveranderlijke trouw aan een strikte morele of ethische gedragslijn”. — The American Heritage Dictionary, Derde editie.

[Kader/Illustratie op blz. 6]

Martelaarschap in Duitsland

AUGUST DICKMANN was 23 jaar toen het hoofd van de SS, Heinrich Himmler, bevel gaf hem in aanwezigheid van alle andere Getuigen in het concentratiekamp Sachsenhausen te executeren. Gustav Auschner, een ooggetuige, berichtte: „Zij schoten broeder Dickmann dood en vertelden ons dat wij allemaal doodgeschoten zouden worden als wij de verklaring niet tekenden waarin wij ons geloof verloochenden. Wij zouden met dertig of veertig man tegelijk naar de zandkuil worden gebracht en allemaal doodgeschoten worden. De volgende dag bracht de SS elk van ons een verklaring die wij moesten tekenen en anders zouden wij doodgeschoten worden. U had hun lange gezichten moeten zien toen zij zonder één enkele handtekening vertrokken. Zij hadden gehoopt ons met de openbare executie angst aan te jagen. Maar onze vrees Jehovah te mishagen was groter dan die voor hun kogels. Zij hebben toen niemand van ons meer in het openbaar doodgeschoten.”

[Kader/Illustratie op blz. 9]

De hoogste prijs

SOMS kan bij een overwinning in het aangezicht van de dood de hoogste prijs betaald moeten worden. In een brief die uit de gemeente Nseleni in het noorden van de Zuidafrikaanse provincie Natal werd ontvangen, wordt verslag gedaan van een tragisch voorval: „Wij schrijven deze brief om jullie in kennis te stellen van het verlies van onze geliefde broeder Moses Nyamussua. Zijn vak was het lassen en repareren van auto’s. Bij een bepaalde gelegenheid werd hem door een politieke groepering gevraagd hun eigengemaakte geweren te lassen, wat hij weigerde. Op de 16de februari 1992 hadden zij hun politieke bijeenkomst, waar zij in gevecht raakten met leden van de rivaliserende partij. Op de avond van dezelfde dag zagen zij, toen zij na het treffen op de terugweg waren, de broeder lopen, die op weg was naar het winkelcentrum. Daar doodden zij hem met hun speren. Hun reden daarvoor? ’Je hebt geweigerd onze geweren te lassen en nu zijn onze kameraden bij het gevecht omgekomen.’

Dit is een heel grote schok voor de broeders geweest”, zegt broeder Dumakude, de secretaris van de gemeente. „Maar”, voegt hij eraan toe, „wij gaan toch door met onze bediening.”

[Kader/Illustratie op blz. 11]

Martelaarschap in Polen

TOEN de Duitse legers zich in 1944 snel terugtrokken en het front een stad in het oosten van Polen naderde, dwongen de bezettingsautoriteiten burgers anti-tankgreppels te graven. Jehovah’s Getuigen weigerden daaraan mee te doen. Stefan Kieryło, een jonge Getuige — slechts twee maanden voordien gedoopt — werd tegen zijn wil bij een werkbrigade ingedeeld maar nam dapper hetzelfde neutrale standpunt in. Er werden verscheidene maatregelen genomen om zijn rechtschapenheid te breken.

Zij bonden hem naakt aan een boom in het moeras opdat hij ten prooi zou vallen aan muggen en andere insekten. Hij verduurde deze en andere folteringen en dus lieten zij hem met rust. Toen echter een hoge officier de brigade inspecteerde, vertelde iemand hem dat er een man was die onder geen enkele voorwaarde zijn gebod wilde gehoorzamen. Stefan kreeg driemaal bevel de greppel te graven. Hij weigerde zelfs een spa ter hand te nemen. Hij werd doodgeschoten. Honderden die het tafereel gadesloegen, kenden hem persoonlijk. Zijn martelaarschap werd een bewijs voor de grote kracht die Jehovah kan schenken.

[Illustratie op blz. 7]

Anani Grogoel

[Illustratie op blz. 10]

Jerzy Kulesza

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen