Mijn ontsnapping naar de waarheid
Toen ik de bijbel ging bestuderen met Jehovah’s Getuigen, was ik een ontsnapte gedetineerde. Al gauw kwam ik voor de uitdaging te staan hoe met liegen te stoppen en de waarheid te gaan vertellen.
HET was november 1974 toen ik voor de rechtbank stond in het district Pender in North Carolina (VS). De aanklacht behelsde een gewapende roofoverval, geweldpleging met een dodelijk wapen en rijden met een snelheid van 145 kilometer per uur in een zone waar 55 kilometer per uur toegestaan was. De maand daarop — ik was nog maar 22 jaar — werd ik schuldig bevonden aan al het ten laste gelegde en veroordeeld tot dertig jaar in het Huis van Correctie van North Carolina.
Ik ben opgegroeid in Newark (New Jersey). Hoewel mijn vader politieagent was, bezorgde ik mijn ouders altijd problemen. Ik kwam terecht op tuchtscholen en jeugdinternaten en werd zelfs een keer opgesloten op het districtspolitiebureau waar mijn vader werkte. Het pak slaag dat hij me die avond gaf, zal ik nooit vergeten! Het was genoeg om bijna elke andere tiener op het goede pad te brengen — maar mij niet.
Ik liep van huis weg en bracht de nachten bij een vriend of op straat door. Uiteindelijk kwam ik weer in de gevangenis terecht. Tegen de wens van mijn vader haalde mijn moeder me eruit. Mijn ouders, die nog vijf kinderen hadden, besloten dat het leger misschien was wat ik nodig had.
Ik nam dienst in het leger, en de verschillende trainingsprogramma’s brachten inderdaad enige tijd een verandering in mijn gedrag teweeg. Maar toen raakte ik verslaafd aan drugs, aan heroïne. Ik was gestationeerd in Fort Bragg (North Carolina) en het duurde niet lang of mijn kameraden en ik trokken van stad tot stad om te halen wat wij nodig hadden om onze verslaving te bekostigen. Er verschenen verhalen over onze diefstallen in de kranten en op de televisie.
Al gauw pakten de autoriteiten mij op en ik werd veroordeeld tot de reeds in het begin genoemde dertig jaar. In de gevangenis verzette ik me jarenlang tegen de regels en voorschriften, maar uiteindelijk besefte ik dat ik daar alleen mezelf mee had. Dus probeerde ik me aan de regels te houden in de hoop naar een licht bewaakte afdeling overgeplaatst en vervroegd in vrijheid gesteld te worden.
Na tien jaar in de gevangenis gezeten te hebben, werd ik naar een licht bewaakte afdeling overgeplaatst en niet lang daarna werd ik ingedeeld bij een werkproject buiten. Dit hield in dat ik ’s ochtends de gevangenis mocht verlaten en ’s avonds in mijn eentje terugkeerde. Op een dag kwam ik niet onmiddellijk na het werk terug en werd ik van het project gehaald. Ik mocht echter wel op de licht bewaakte afdeling blijven.
Na bijna elf jaar in de gevangenis gezeten te hebben, zagen mijn kansen op een vervroegde invrijheidstelling er niet zo veelbelovend uit. Op een warme ochtend in augustus 1985 bevond ik mij buiten de gevangenis toen zich een gelegenheid voordeed om te ontsnappen — om weg te rennen zonder gezien te worden. Ik ging naar het huis van een vriend die bij me in de gevangenis had gezeten. Na de nacht bij hem doorgebracht te hebben, verwisselde ik van kleren, waarna hij me naar Washington D.C. reed, een afstand van ongeveer 400 kilometer.
Ik besloot nooit naar de gevangenis terug te gaan, wat betekende dat ik elke verdere criminele activiteit moest vermijden. Eerst nam ik steeds werk voor een dag aan, wat ik maar kon krijgen. Toen vond ik een baan bij een elektriciteitsbedrijf. Na verloop van tijd slaagde ik erin een geboorteakte te bemachtigen met een andere naam — Derek Majette. Mijn naam, geboorteplaats, achtergrond, familie — alles aan me was nu een leugen. Ik had het gevoel veilig te zijn zolang niemand het wist. Zo leefde ik drie jaar in en rond Washington D.C.
Een ontmoeting met Jehovah’s Getuigen
Op een avond kwamen er twee keurig geklede jonge mannen naar mijn flat. Zij spraken met me over de bijbel, lieten een boek achter en beloofden terug te komen. Ik verhuisde echter naar een andere flat en zag hen nooit terug. Toen stapte ik op een ochtend voordat ik naar mijn werk ging even ergens binnen voor een kop koffie en ontmoette twee vrouwen die mij vroegen of ik geïnteresseerd was in het tijdschrift De Wachttoren. Ik nam er een en daarna kwamen deze vrouwen elke ochtend met me over de bijbel praten.
Hoewel de gesprekken altijd kort waren, groeide mijn belangstelling voor wat de vrouwen zeiden dermate dat ik er elke ochtend naar uitzag deze vrouwen, Cynthia en Jeanette, te ontmoeten. Na verloop van tijd leerde ik andere getuigen van Jehovah kennen die ’s ochtends vroeg predikten. Zij nodigden mij uit voor een bijeenkomst in de Koninkrijkszaal. Ik nam de uitnodiging aan, zij het met enige ongerustheid.
Toen ik die middag naar de lezing zat te luisteren, hoorde ik voor het eerst schriftplaatsen zo begrijpelijk uitleggen. Ik bleef voor de bijbelstudie aan de hand van De Wachttoren en ontdekte dat ik eraan mee kon doen door vragen te beantwoorden. Ik gaf mijn eerste commentaar en na de vergadering stemde ik toe in een bijbelstudie met een van de gemeenteouderlingen.
Al snel groeide mijn bijbelkennis. En, belangrijker nog, de waarheden die ik leerde deden mij iets. Mijn leven beviel me niet meer. Ik begon me schuldig te voelen over de leugens die ik deze mensen, die nu mijn vrienden waren, vertelde. Ik bleef studeren, in de mening dat ik het wel zou redden zolang niemand de waarheid over me wist. Maar toen begon de broeder die met mij studeerde over deelnemen aan de van-huis-tot-huisbediening te praten.
Omstreeks die tijd gebeurde er iets wat mij ervan doordrong dat er geen sprake kon zijn van deelnemen aan de prediking of enige andere activiteit van dien aard tenzij ik iets aan mijn situatie deed. Ik stond te tanken toen iemand mij van achteren naderde en mijn armen op mijn rug vasthield. Ik werd bevangen door angst! De autoriteiten hadden mij eindelijk gevonden, dacht ik. Wat een opluchting toen het een vroegere gevangenismaat bleek te zijn! Niet wetend dat ik was ontsnapt, bleef hij me bij mijn echte naam noemen en allerlei vragen stellen.
Sinds de dag dat ik was ontsnapt, was ik nog niet zo bang geweest. Maar toen drong het pas goed tot me door. Stel dat ik van huis tot huis aan het prediken was en er iemand opendeed die mijn ware identiteit kende? Hoe kon ik in Jehovah’s dienst uittrekken en over de waarheid spreken terwijl mijn leven één grote leugen was? Wat moest ik doen? Blijven studeren en een leugenachtig leven blijven leiden, of ophouden met studeren en verhuizen? Ik kwam er niet uit; ik moest een poosje weg om na te denken.
Mijn beslissing genomen
Ik maakte een tocht. De lange vredige rit was precies wat ik nodig had om me te ontspannen, na te denken en Jehovah te vragen mij te helpen bij het nemen van een beslissing. Pas toen ik weer op de terugweg naar Washington D.C. was, nam ik mijn besluit — ophouden met liegen en gewoon de waarheid vertellen. Maar zo gemakkelijk was dat niet. Omdat ik Cynthia heel goed had leren kennen, nam ik haar in vertrouwen. Zij maakte mij duidelijk dat ik de zaak tegenover Jehovah in het reine moest brengen en stelde voor dat ik met de gemeenteouderlingen ging praten.
Ik wist dat zij gelijk had en ik stemde erin toe. Maar omdat ik niet zeker wist wat ik wettelijk zou moeten doen, belde ik een plaatselijke advocaat op en legde hem mijn situatie uit. Hij gaf me de raad contact op te nemen met een advocaat in North Carolina, daar die de in die staat geldende procedures zou kennen. Dus reed ik naar het zuiden om daar een advocaat te zoeken.
Toen ik in Raleigh (North Carolina) aankwam, reed ik naar de gevangenis, die aan een van de hoofdstraten is gelegen. Ik stopte en bleef een poosje zitten kijken naar de hoge prikkeldraadomheining, de gewapende bewakers op de uitkijkposten en de gevangenen die binnen de omheining rondjes liepen. Ik was elf lange jaren zo’n gevangene geweest! Het was geen gemakkelijke beslissing.
Niettemin pakte ik een telefoonboek en koos een advocaat uit. Ik belde en gaf hem dezelfde inlichtingen die ik de eerste advocaat met wie ik had gesproken, verstrekt had. Hij stelde niet veel vragen. Hij vertelde me alleen wat zijn honorarium was en dat ik moest opbellen wanneer ik zover was; dan zou hij een afspraak maken. Toen ik in Washington D.C. terug was, ging ik rechtstreeks naar de broeder die mij bijbelstudie gaf.
Hij, zijn vrouw en hun dochter waren als familie voor me. De avond dat ik naar hun huis ging, duurde het dus even voordat ik het hoge woord eruit kon krijgen. Maar ik voelde me opgelucht toen ik het gezegd had. Zij waren, op zijn zachtst gezegd, verbijsterd. Maar eenmaal van de schok bekomen, waren zij erg meelevend en aanmoedigend.
Het volgende wat ik moest doen, was geld verdienen voor het honorarium van de advocaat en besluiten wanneer ik me aan zou geven. Ik besloot dat op 1 maart 1989 te doen, wat slechts een paar weken later was. Ik wilde met werken ophouden en van mijn laatste dagen in vrijheid genieten, maar dat ging niet omdat ik geld nodig had om de advocaat te kunnen betalen.
Het trof mij als ironisch dat ik uit de gevangenis was ontsnapt en nu geld spaarde om terug te gaan. Soms kwam de gedachte bij me op het gewoon maar allemaal te vergeten en ervandoor te gaan. Veel te snel werd het 1 maart. Mijn onderwijzer en een van zijn andere bijbelstudies vergezelden mij naar Raleigh. Wij gingen naar het kantoor van de advocaat en bespraken de aanklacht waarop ik in de gevangenis was beland, de lengte van mijn straf en waarom ik bereid was mijzelf aan te geven. Vervolgens belde de advocaat naar de autoriteiten om te informeren waar ik heen moest. Hij hoorde dat zij mij onmiddellijk in de gevangenis terug wilden hebben.
Ik was niet van plan geweest zo snel terug te gaan. Ik had gedacht dat wij gewoon met de advocaat gingen praten en dat ik mij de volgende dag zou aangeven. Maar nu de beslissing eenmaal gevallen was, reden wij rustig met zijn vieren naar de gevangenis. Ik weet nog dat ik bij mezelf dacht: ’Droom ik niet?’ Het volgende dat ik besefte, was dat wij aan de poort stonden en de advocaat aan de wacht hoorden uitleggen wie ik was.
Terug in de gevangenis
Toen de poort openging, wist ik dat het tijd was om afscheid te nemen. Mijn advocaat en ik schudden elkaar de hand. Toen omhelsden mijn onderwijzer, mijn medeleerling en ik elkaar. Zodra ik aan de andere kant van de poort was, kreeg ik de handboeien om en werd ik naar een plaats gebracht waar mijn persoonlijke kleren werden verwisseld voor een gevangenispak. Ik kreeg gevangenisnummer 21052-OS, hetzelfde nummer als voorheen.
De gevangenis was een licht bewaakte inrichting en dus werd ik binnen een uur naar een zwaar bewaakte inrichting overgebracht. Alleen mijn bijbel en het boek U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven mocht ik houden. Ik werd bij een gevangenisbevolking ondergebracht waar ik mannen herkende die oude bekenden voor mij waren. Zij gingen ervan uit dat ik gepakt was, maar toen ik uitlegde dat ik op eigen initiatief teruggekomen was omdat ik een van Jehovah’s Getuigen wilde worden, zeiden zij allemaal dat het het domste was dat zij ooit hadden gehoord.
Een van de laatste dingen die mijn onderwijzer tegen me gezegd had, was: „Houd nooit op met studeren.” Dus besteedde ik veel van mijn tijd aan het lezen van de bijbel en mijn Eeuwig leven-boek en het schrijven van brieven aan vrienden thuis die wisten wat er met mij aan de hand was. Tot de Getuigen aan wie ik schreef, behoorden ook Jerome en zijn vrouw, Arlene. Mijn brief was kort. Ik schreef alleen enkele woorden van dank en gaf te kennen hoe ik dacht over de tijd die ik in het gezelschap van Jehovah’s Getuigen had doorgebracht.
Ik hoorde al gauw iets van Jerome; hij vroeg toestemming om mijn brief te gebruiken in een lezing die hij op een kringvergadering van Jehovah’s Getuigen zou houden. Ik stemde erin toe maar had geen idee van de gevolgen. Slechts enkele Getuigen waren op de hoogte van mijn achtergrond. Wat een verrassing was het dus voor velen toen Jerome, na mijn brief voorgelezen en mijn echte naam, Brian E. Garner, genoemd te hebben, zei: „Alias Derek Majette!” Toen was het mijn beurt om verbaasd te zijn. Er begonnen aanmoedigende brieven binnen te stromen van broeders en zusters — niet alleen van de leden van gemeente Petworth, waar ik vergaderingen had bijgewoond, maar ook van personen uit andere gemeenten.
Kort daarna werd ik van Central Prison overgeplaatst naar een middelmatig bewaakte inrichting in Lillington (North Carolina). Zodra ik me daar geïnstalleerd had, informeerde ik naar religieuze diensten. Tot mijn grote vreugde hoorde ik dat er elke woensdagavond in de klaslokalen van de gevangenis vergaderingen werden gehouden door Jehovah’s Getuigen. Nooit zal ik hun liefde en steun vergeten en de moeite die gedaan werd om niet alleen mij maar iedereen in die gevangenis te helpen die bijbelse waarheden wilde leren kennen. Na vernomen te hebben dat ik al eerder gestudeerd had, pakte een van de ouderlingen die vergaderingen in de gevangenis leidde onmiddellijk de studie op waar ik gebleven was.
Vervroegde invrijheidstelling?
Er verstreken verscheidene maanden en toen kwam er bericht dat ik voor de commissie moest verschijnen die over de vervroegde invrijheidstelling gaat. Hoewel ik was gevlucht en nog maar kort geleden terug was gekomen, eiste de wet dat ik voor de commissie werd geleid voor een herbeschouwing of op zijn minst bericht kreeg dat zij mijn geval in behandeling hadden genomen. Ik liet mijn vrienden weten dat bekeken zou worden of ik vervroegd in vrijheid gesteld kon worden. Opnieuw begonnen er brieven binnen te stromen, niet bij mij maar bij de commissie.
In oktober 1989 kreeg ik bericht van de commissie dat mijn zaak opnieuw bekeken zou worden. Ik was opgewonden. Maar op de dag dat de commissieleden zouden komen, verscheen er niemand. Ook was er geen bericht wanneer zij wel zouden komen. Ik was erg teleurgesteld, maar ik bleef onverminderd tot Jehovah bidden. Enkele weken later, op 8 november, kregen twee andere mannen en ik te horen dat de leden van de commissie voor de vervroegde invrijheidstelling in de gevangenis waren en dat ik als eerste geroepen zou worden.
Toen ik het kantoor binnenstapte, zag ik twee mappen vol papieren liggen. De ene was mijn dossier, dat terugging tot 1974. Ik wist niet wat er in de andere zat. Na enkele dingen in verband met mijn zaak met me besproken te hebben, deed een lid van de commissie de andere map open. Er zaten tientallen brieven in waarin voor mij werd gepleit. De commissie wilde weten hoe het kwam dat ik zo veel mensen had leren kennen sinds ik uit de gevangenis ontsnapt was. Dus vertelde ik in het kort mijn ervaring met Jehovah’s Getuigen. Daarop werd mij gevraagd het vertrek te verlaten.
Vrijheid en een nieuw leven
Toen ik weer binnen werd geroepen, kreeg ik te horen dat de commissie bij stemming had besloten tot „onmiddellijke voorwaardelijke invrijheidstelling”. Ik was buiten mijzelf van blijdschap. Na slechts negen maanden gezeten te hebben, zou ik vrijkomen! Het duurde nog even voor alle papieren in orde waren gemaakt en zo wandelde ik — deze keer hoefde ik niet te rennen — op 22 november 1989 de gevangenis uit.
Op 27 oktober 1990, nog geen jaar na mijn vrijlating, symboliseerde ik mijn opdracht aan Jehovah God door de waterdoop. Ik ben nu een gelukkige dienstknecht van Jehovah in Washington D.C., waar ik als dienaar in de bediening ben aangesteld. Op 27 juni 1992 werden Cynthia Adams en ik in de echt verbonden.
Ik dank Jehovah, mijn vrouw en haar familie, en alle broeders en zusters die mij hebben geholpen deel uit te gaan maken van zo’n liefdevolle, wereldomvattende organisatie. — Verteld door Brian E. Garner.
[Illustratie op blz. 13]
De gevangenis waar ik elf lange jaren heb doorgebracht
[Illustratie op blz. 15]
Met Cynthia, mijn vrouw