De familie die echt van mij hield
VOOR een kind, elk kind, is een familie bijzonder belangrijk. Een hartelijke, liefdevolle familie draagt ertoe bij dat in de fysieke en emotionele behoeften van een kind wordt voorzien. Ze speelt een onmisbare rol in zijn opvoeding, onderwijs en ontwikkeling. Ze maakt dat een kind zich zeker voelt. Wat een slag is het door je familie verstoten te worden, zoals mij overkwam!
Ik ben geboren in een grote familie in het oosten van Nigeria. Mijn vader was stamhoofd en had zeven vrouwen, die hem dertig kinderen schonken, waarvan ik het 29ste was.
Op een dag in 1965 — ik was toen tien jaar — kwam ik van school thuis en ging naar mijn vader, die op de veranda zat. Er kwamen twee mannen met aktentassen onze kraal in en na een opgewekte begroeting stelden zij zich voor als Jehovah’s Getuigen. Mijn vader luisterde aandachtig naar hen. Toen zij hem twee tijdschriften aanboden, keek mijn vader naar mij en vroeg of ik ze wilde hebben. Ik knikte en dus kocht hij ze voor me.
De Getuigen beloofden terug te komen en deden dat ook. De daaropvolgende twee jaar kwamen zij de bijbel met me bespreken. Hun bezoeken vonden echter niet geregeld plaats, want het was tien kilometer lopen van mijn dorp naar de plaats waar zij woonden.
Door mijn familie verstoten
Ik was twaalf jaar toen mijn vader ziek werd en stierf. Acht dagen na de begrafenis riep mijn oudste broer de familie bijeen voor een vergadering. Er waren ongeveer twintig mensen aanwezig. Wij dachten allemaal dat hij ging praten over de begrafeniskosten. Tot mijn verbazing zei hij echter dat hij de vergadering had belegd om over zijn jongere broer te praten — over mij! Hij vertelde hun dat ik erover dacht te gaan „bedelen” om vier stuivers, alsof de familie geen geld had om mij te eten te geven. Hij voegde eraan toe dat als ik met tijdschriften ging venten voor vier stuivers, ik de goede naam van de familie te grabbel gooide. Hij zei dat ik moest kiezen bij wie ik wilde horen — bij de Getuigen of bij mijn familie.
Mijn moeder was gestorven, maar een van mijn stiefmoeders huilde en deed een goed woordje voor me. Zij smeekte hun dit niet als een excuus te gebruiken om mij van mijn deel van de erfenis te beroven. Maar voor hen betekende de mening van een vrouw weinig. De familie koos de kant van mijn broer en eiste een beslissing van me.
Ik vroeg tijd om erover na te denken. Zij kwamen overeen mij tot de volgende avond de tijd te geven. Alleen in mijn kamer begon ik te huilen. Ik voelde me zwak, verstoten en bang. Ik vroeg me af wat er met me zou gebeuren.
Tot die tijd was ik nooit in een Koninkrijkszaal geweest en had ik nooit met de Getuigen gepredikt. Ik had alleen een oppervlakkige kennis van bijbelse leerstellingen en er waren geen Getuigen in mijn dorp met wie ik kon praten.
Ik bad tot Jehovah en riep hem voor de eerste keer van mijn leven aan bij zijn naam. Ik vertelde hem dat ik geleerd had dat hij de ware God was. Ik smeekte hem mij bij te staan en me te helpen de juiste beslissing te nemen, een beslissing die hem niet zou mishagen.
De volgende avond kwam de familie weer bijeen om mijn besluit te horen. Ik legde uit dat mijn vader, die mij het leven had geschonken, de aanzet had gegeven tot mijn studie met de Getuigen. Hij had mijn tijdschriften en bijbel betaald. Daar het hem niet had gestoord dat ik met de Getuigen studeerde, begreep ik niet waarom mijn oudste broer dit tegen mij gebruikte. Vervolgens zei ik dat het me niet kon schelen wat ze met me deden. Ik zou Jehovah dienen.
Deze toespraak beviel hun niet. Een van hen zei: „Wie is die kleine rat, dat hij zo tegen ons spreekt?” Onmiddellijk stapte mijn broer woedend mijn kamer in, greep mijn kleren, mijn boeken en mijn kleine kartonnen koffertje en gooide alles buiten op de grond.
Ik vond onderdak bij een schoolvriend die in het dorp woonde en ik ben een maand of vijf bij zijn familie gebleven. Ondertussen schreef ik naar mijn oom in Lagos, die mij uitnodigde bij hem te komen wonen.
Enkele maanden lang spaarde ik geld door palmpitten te verzamelen en te verkopen. De stiefmoeder die een goed woordje voor me had gedaan, gaf me ook wat geld. Toen ik genoeg had, vertrok ik naar Lagos. Een deel van de tocht reed ik achter op een zandwagen mee.
Voor de tweede keer eruit gegooid
Toen ik in Lagos aankwam, hoorde ik tot mijn vreugde dat mijn oom met de Getuigen studeerde. Onmiddellijk begon ik gemeentevergaderingen in de Koninkrijkszaal bij te wonen. Met de belangstelling van mijn oom voor het dienen van Jehovah was het echter al snel gedaan toen mijn oudste broer op bezoek kwam. Hij vertelde mijn oom dat de familie had besloten dat ik niet onderhouden mocht worden en niet naar school mocht, omdat ik met Jehovah’s Getuigen bleef omgaan. Hij bedreigde mijn oom en ging vervolgens naar huis terug.
Een week na het vertrek van mijn broer maakte mijn oom mij midden in de nacht wakker en stak mij een papier toe waarop iets geschreven stond. Hij gaf mij een pen en eiste dat ik mijn naam eronder zou zetten. Toen ik de stuurse blik op zijn gezicht zag, wist ik dat het om iets ernstigs ging. Ik zei: „Oom, waarom laat u het me niet morgenochtend tekenen?”
Hij zei me hem geen oom te noemen maar onmiddellijk het papier te tekenen. Ik antwoordde dat zelfs een moordenaar het recht had te weten waarvan hij beschuldigd werd. Dan had ik toch zeker het recht te lezen wat erop stond voordat ik het tekende.
Daarop stemde hij er geërgerd in toe dat ik het las. Het begon ongeveer zo: „Ik, U. U. Udoh, heb gezworen geen getuige van Jehovah te zijn. Ik heb erin toegestemd mijn tassen en boeken te verbranden en beloof nooit enig contact met Jehovah’s Getuigen te hebben. . . .” Na de eerste paar regels gelezen te hebben, begon ik te lachen. Ik legde hem snel uit dat het niet mijn bedoeling was onbeleefd tegen hem te zijn maar dat ik zo’n document onmogelijk kon tekenen.
Mijn oom was erg kwaad en beval mij zijn huis te verlaten. Kalm stopte ik mijn kleren en boeken in mijn koffertje, verliet de flat en ging in het portaal op de grond liggen om te slapen. Toen mijn oom mij daar zag, zei hij dat de huur die hij betaalde ook voor het portaal gold en ik dus het gebouw moest verlaten.
Een verleidelijk aanbod
Ik was nog maar twee weken in Lagos en wist niet waar ik heen moest. Ik wist niet waar de broeder woonde die me altijd kwam ophalen om naar de Koninkrijkszaal te gaan. Toen het dag werd begon ik dus te lopen en te dwalen, Jehovah biddend mij te helpen.
Tegen het einde van de dag bevond ik me bij een benzinestation. Ik stapte op de eigenaar af en vroeg of hij mijn koffertje die nacht in het kantoor achter slot wilde wegbergen opdat dieven het niet van me zouden stelen. Dit verzoek maakte hem nieuwsgierig genoeg om te vragen waarom ik niet naar huis ging. Ik vertelde hem mijn verhaal.
De man was sympathiek en bood aan mij in dienst te nemen als huisknecht. Hij zei zelfs dat hij me naar school zou sturen als ik hem thuis hielp. Het was een verleidelijk aanbod, maar ik wist dat als je huisknecht was, dat betekende dat je elke dag van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat moest werken. Ook werd het niet op prijs gesteld als huisknechten met mensen buiten het gezin omgingen; men was namelijk bang dat zij met dieven zouden samenzweren om het huis te beroven. In het gunstigste geval zou ik waarschijnlijk slechts één zondag per maand vrij hebben. Dus bedankte ik hem oprecht voor zijn belangstelling maar sloeg zijn aanbod af. Ik zei dat als ik als huisknecht voor hem ging werken, het moeilijk voor me zou zijn vergaderingen in de Koninkrijkszaal bij te wonen.
De man zei: „Hoe kun je praten over vergaderingen als je niet eens onderdak hebt?” Ik antwoordde dat als ik bereid was geen vergaderingen bij te wonen, ik in het huis van mijn vader zou kunnen wonen. Het was juist wegens mijn godsdienst dat ik verdreven was. Het enige wat ik hem vroeg, was een plekje voor mijn koffer. Daarop beloofde hij die veilig voor me te bewaren.
Ik vind een andere familie
Drie dagen sliep ik buiten bij het benzinestation. Ik had geen geld om voedsel te kopen en dus had ik die dagen absoluut niets te eten. Toen ik de vierde dag ronddwaalde, zag ik een jonge man die op straat mensen De Wachttoren en Ontwaakt! aanbood. Blij holde ik naar hem toe en vroeg hem of hij broeder Godwin Ideh kende. Hij wilde weten waarom ik dat vroeg en dus vertelde ik hem wat ik allemaal had meegemaakt.
Toen ik uitverteld was, stopte hij onmiddellijk zijn tijdschriften in zijn tas en zei: „Al die ontberingen zijn toch niet nodig als hier in Lagos duizenden Jehovah’s Getuigen wonen?” Hij riep een taxi aan en nam me mee naar het benzinestation om mijn koffertje op te halen. Vervolgens nam hij me mee naar zijn flat en maakte een maaltijd voor me klaar. Daarop liet hij broeder Ideh komen, die in de buurt woonde.
Toen broeder Ideh kwam, kibbelden zij bij wie van hen ik zou logeren. Zij wilden me allebei! Uiteindelijk kwamen zij overeen me te delen — ik zou een poosje bij de een logeren en dan weer een poosje bij de ander.
Kort daarna vond ik een baan als boodschappenjongen. Toen ik mijn eerste loon kreeg, sprak ik met beide broeders en vroeg hun hoeveel ik moest bijdragen voor het eten en de huur. Zij lachten en zeiden dat ik niets hoefde te betalen.
Weldra liet ik me inschrijven op een avondschool, ik nam ook privé-lessen en ten slotte had ik mijn basisopleiding voltooid. Financieel ging het me nu beter. Ik kreeg een betere baan, als secretaris, en na enige tijd wist ik een eigen woning te bemachtigen.
Ik werd gedoopt in april 1972, toen ik zeventien jaar was. Ik wilde de pioniersdienst ingaan om Jehovah mijn waardering te tonen voor alles wat hij voor me had gedaan, vooral in die moeilijke periode. Als ik kon, ging ik in de tijdelijke pioniersdienst, maar het duurde een paar jaar voordat ik de goede routine te pakken had. Ten slotte, in 1983, gaf ik me op voor de gewone pioniersdienst.
Ondertussen had ik de grootste waardering voor mijn geestelijke familie gekregen. Deze woorden van Jezus waren in mijn geval zeker waar gebleken: „Voorwaar, ik zeg u: Er is niemand die huis of vrouw of broers of ouders of kinderen ter wille van het koninkrijk Gods heeft verlaten, die niet op een of andere wijze vele malen meer zal ontvangen in deze tijdsperiode, en in het komende samenstel van dingen eeuwig leven.” — Lukas 18:29, 30.
De Getuigen hadden mij werkelijk liefde betoond en voor me gezorgd. Zij hadden me in huis genomen toen ik geen cent bezat. Met hun hulp en de hulp van mijn hemelse Vader was het mij geestelijk voor de wind gegaan. Niet alleen had ik werelds onderwijs genoten, maar ik had ook Jehovah’s wegen leren kennen.
Dit waren de mensen met wie ik van mijn vleselijke familie alle banden had moeten verbreken. Toen ik weigerde, verstootte mijn familie mij. Moedigden mijn geestelijke broeders en zusters mij nu aan mijn vleselijke familie te verstoten? Beslist niet. De bijbel leert: „Zoals gij wilt dat de mensen u doen, doet hun evenzo.” — Lukas 6:31.
Hulp aan de familie die mij verstootte
Kort nadat ik thuis weg was gegaan, was de Nigeriaanse burgeroorlog uitgebroken. Mijn dorp werd verwoest. Veel van mijn vrienden en familieleden waren omgekomen, onder wie mijn stiefmoeder die een goed woordje voor me had gedaan. De economie was ingestort.
Toen de oorlog voorbij was, reisde ik naar huis en bezocht een van mijn broers die eraan had meegewerkt dat ik als jongen verdreven was. Zijn vrouw en twee dochters waren ziek en lagen in het ziekenhuis. Dus betoonde ik hem mijn medeleven en vroeg hoe ik hem kon helpen.
Misschien vanwege een slecht geweten zei hij tegen me dat hij niets nodig had. Ik legde uit dat hij niet moest denken dat ik misschien op wraak uit was voor wat de familie mij had aangedaan. Ik vertelde hem dat ik wist dat zij in onwetendheid hadden gehandeld en dat ik hem echt wilde helpen.
Hij begon daarop te huilen en bekende dat hij geen geld had en dat het zijn kinderen aan het nodige ontbrak. Ik gaf hem het equivalent van $300 en vroeg hem of hij in Lagos zou willen werken. Toen ik in Lagos terug was, zocht ik een baan voor hem en nodigde hem uit bij mij te komen wonen. Hij bleef twee jaar bij me en verdiende geld om het naar zijn vrouw en kinderen te sturen. In die tijd verleende ik hem blijmoedig gratis kost en inwoning.
Hij zei dat hij wist dat Jehovah’s Getuigen het ware geloof beoefenden. Ook zei hij dat als hij niet zo diep in de wereld verzonken was geraakt, hij ook een Getuige zou worden. Maar hij beloofde dat hij zou zorgen dat zijn vrouw en kinderen bijbelstudie kregen.
In 1987 werd ik uitgenodigd om in de kringdienst te gaan en in april 1991 trouwde ik met Sarah Ukpong. In 1993 werden wij uitgenodigd het kringwerk te verlaten en op het Nigeriaanse bijkantoor te dienen. Wij namen die uitnodiging aan en hebben daar gediend tot mijn vrouw in verwachting raakte.
Hoewel mijn familie mij in mijn jeugd heeft verstoten, werd ik opgenomen door een geestelijke familie — ouders, broers, zussen en kinderen. Wat een vreugde is het tot die unieke wereldomvattende familie te behoren, een familie die ik echt liefheb en die echt van mij houdt! — Verteld door Udom Udoh.
[Illustratie op blz. 23]
Udom en Sarah Udoh