Gesterkt voor toekomstige beproevingen
VERTELD DOOR EDWARD MICHALEC
De sheriff van Wharton in Texas (VS) was woedend. Voor de vierde keer bracht hij me naar de gevangenis en schreeuwde: „Waarom doe je niet wat je gezegd wordt?”
„Ik heb het volste recht om dit te doen”, antwoordde ik impulsief. Dat maakte de sheriff nog woedender en hij begon me af te tuigen met een gummiknuppel. Andere agenten gingen meedoen en sloegen me met de kolf van hun pistool.
DAT gebeurde bijna zestig jaar geleden. Als ik terugkijk, besef ik dat Jehovah God zulke situaties gebruikte om mij op te leiden, zodat ik de uitdaging aan zou kunnen een van de enige twee Jehovah’s Getuigen te zijn in Bolivia, een Zuidamerikaans land ter grootte van Frankrijk. Mijn ervaring zal u misschien helpen in te zien hoe Jehovah u sterk kan maken wanneer u voor allerlei beproevingen staat.
Toen ik in 1936 in een reparatiewerkplaats voor radio’s in Boling (Texas) werkte, hoorde ik een uitzending van een lezing door Joseph F. Rutherford, de toenmalige president van de Watch Tower Bible and Tract Society. Zijn lezing ging over de zegeningen die Gods koninkrijk de gehoorzame mensheid zal brengen. De lezing sprak me bijzonder aan (Mattheüs 6:9, 10; Openbaring 21:3, 4). Later vond ik enkele boeken van de hand van Rutherford in onze eigen boekenkast en ik ging ze lezen.
Mijn stiefmoeder maakte zich erg ongerust over mijn belangstelling voor wat zij „al die oude godsdienstige boeken” noemde. Zij verborg ze en dreigde ze te verbranden. Toen ik naar het Wachttorengenootschap schreef om abonnementen op De Wachttoren en Het Gouden Tijdperk, een vroegere naam voor Ontwaakt!, vroeg het Genootschap aan William Harper van de destijds pasgevormde gemeente Wharton, mij te bezoeken. Weldra bestudeerden mijn stiefmoeder, mijn broer, mijn jongere halfbroer en ik allemaal de bijbel met broeder Harper en het duurde niet lang of wij symboliseerden alle vier onze opdracht aan Jehovah door de waterdoop.
In 1938 bezocht Shield Toutjian, een reizende vertegenwoordiger van het Genootschap, ons huis in Boling en hield een bijbellezing. Onze huiskamer was propvol — er stonden zelfs mensen in de deuropeningen naar aangrenzende kamers. Broeder Toutjian sprak over de volharding waarmee de profeet Jeremia ondanks de tegenstand van zijn tijdgenoten tot hen had gepredikt (Jeremia 1:19; 6:10; 15:15, 20; 20:8). Met zulke lezingen sterkte Jehovah ons voor beproevingen waarvoor wij zouden komen te staan.
Een beslissing en de consequenties
Ik besefte al gauw dat ik een beslissing moest nemen. Eerder had ik een commerciële opleiding gevolgd en gestreefd naar aanzien in de zakenwereld. Ik had een zaak waar radio’s werden verkocht en gerepareerd en legde telefoonlijnen aan voor een telefoonmaatschappij. Maar nu ging ik inzien dat het bij het ware succes in het leven draait om het behagen van onze Schepper, Jehovah God. Dus sloot ik mijn zaak en knapte een woonwagen op. Tegen 1 januari 1939 had ik me aangesloten bij een groepje pioniers, volle-tijdpredikers, bij Three Rivers in Karnes County (Texas).
In september 1939 brak in Europa de Tweede Wereldoorlog uit. Tegenstanders maakten van de situatie gebruik om Jehovah’s Getuigen te belasteren. Zij beweerden dat wij de vijfde colonne waren of spionnen voor de As-mogendheden. Velen geloofden die valse beschuldigingen en begonnen het ons moeilijk te maken. In het begin van de jaren ’40 belandde ik negen of tien keer in de gevangenis, de reeds genoemde keer inbegrepen toen de sheriff en zijn hulpsheriffs mij zwaar afranselden. Ik had daarna medische verzorging nodig.
Het was trouwens dezelfde sheriff die later een man aanbood hem niet op beschuldiging van illegaal gokken te vervolgen in ruil voor een gunst — de man, een stevig gebouwde arbeider van de olievelden, moest mij een pak slaag geven. Toen ik op een dag tijdschriften op straat aanbood, viel de man me bijgevolg aan met een ketting! Er verschenen enkele hulpsheriffs, maar in plaats van hem te arresteren, sloten zij mij op! Later vertelde de man me de reden voor zijn niet-uitgelokte aanval en bood zijn verontschuldigingen aan.
Door beproevingen geleerde lessen
Door het ondergaan van zulke beproevingen werd mijn geloof in God in feite sterker. Zo herinner ik me bijvoorbeeld niet dat ik pijn voelde terwijl ik werd geslagen, maar wel de kalmte en vrede die ik daarna ervoer (Handelingen 5:40-42). Op die manier leerde ik wat de apostel Paulus aanraadde: ’Juich onder verdrukkingen, daar wij weten dat verdrukking volharding voortbrengt’ (Romeinen 5:3). Toen ik later nadacht over de afranselingen die ik gekregen had, nam ik me vast voor om me, met Jehovah’s hulp, nooit door een van Satans werktuigen het zwijgen te laten opleggen.
Bovendien leerde ik nog een waardevolle les. Met mijn ontactische opmerking „Ik heb het volste recht om dit te doen”, had ik de sheriff geprovoceerd. Later kwam ik weer oog in oog met hem te staan; deze keer was hij woedend omdat de Getuigen zich niet in oorlogen laten betrekken (Jesaja 2:4). In een poging mij uit mijn tent te lokken, vroeg hij: „Als jij werd opgeroepen om je land te dienen, zou je dan gaan?”
Toen had ik geleerd dat ik tactisch moest zijn en ik antwoordde: „Als ik zeker wist dat het Jehovah’s wil was, zou ik dat beslist doen.” Dat antwoord nam hem de wind uit de zeilen en daar bleef het bij.
Opgeleid voor mijn levenswerk
Een hoogtepunt in mijn leven was het meemaken van de derde klas van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead in 1944. Deze school biedt een vijf maanden durende opleiding voor zendingswerk. Voordat ik deze school doorliep, vond ik het afschuwelijk voor publiek te spreken. Maar het heeft me echt geholpen dat ik geregeld toespraken voor zo’n honderd studenten moest houden, vaak buiten in een openluchttheater. Onze leraar spreken in het openbaar, Maxwell Friend, viel me nogal eens in de rede en riep: „Broeder Michalec, ik kan je niet horen!” Daardoor ging ik beseffen dat ik in feite een heel krachtige stem had.
Ik herinner me nog dat toen Nathan H. Knorr, destijds hoofd van de school, had bekendgemaakt dat mijn zendingstoewijzing Bolivia was, hij me vermaande: „Je zult er veel nederige mensen aantreffen. Behandel hen liefdevol, geduldig en attent.” Omdat de Tweede Wereldoorlog nog woedde, moesten wij een poosje wachten voordat wij naar onze toewijzing konden vertrekken. Uiteindelijk, op 25 oktober 1945, arriveerden Harold Morris — een klasgenoot — en ik op het vliegveld El Alto, dat even buiten La Paz, de hoofdstad van Bolivia, ligt. Zo werden wij de enige twee Getuigen in het op twee na grootste land van Zuid-Amerika.
Een bus bracht ons van het vliegveld, 4100 meter boven de zeespiegel gelegen, naar de hoofdstad La Paz, die zich over de bodem en de hellingen van een groot diep dal uitstrekt. Het viel niet mee ons aan het wonen op een hoogte van ruim drie kilometer boven zeeniveau aan te passen.
Een klein, woelig begin
Onmiddellijk begonnen wij mensen van huis tot huis te bezoeken. Zij waren vriendelijk en hadden geduld met ons als wij met ons beperkte Spaans worstelden. Weldra leidden wij allebei achttien tot twintig wekelijkse huisbijbelstudies. Zes maanden later, op 16 april 1946, kwam een klein, gelukkig groepje met ons bijeen voor de jaarlijkse herdenking van Christus’ dood. Korte tijd later arriveerden er nog vier afgestudeerden van Gilead, onder wie Elizabeth Hollins, die later mijn vrouw werd.
Broeder Morris en ik gingen al gauw andere steden bezoeken, waaronder Cochabamba en Oruro, toen de op één en twee na grootste steden van Bolivia. Toen ik broeder Knorr bericht uitbracht over de belangstelling die wij aantroffen en de bijbelse lectuur die wij verspreidden, stelde hij voor dat wij deze steden zo eenmaal in de drie maanden zouden bezoeken om de belangstellenden te helpen. Veel van deze vriendelijke, gastvrije mensen werden later Jehovah’s Getuigen.
Pas het jaar daarvoor was de Tweede Wereldoorlog afgelopen en Bolivia had met politieke onrust te kampen. Politieke wedijver en vrees voor een heropleving van het nazisme in Zuid-Amerika leidden tot heftige betogingen en moordaanslagen. In de zomer van 1946 werd de president van het land vermoord en zijn lijk werd aan een lantarenpaal tegenover het presidentiële paleis gehangen. Soms maakte het geweld het mensen zelfs onmogelijk de deur uit te gaan.
Toen Elizabeth op een dag met de bus over het grote plein kwam, zag zij drie jongemannen aan palen opgehangen. In haar afschuw slaakte zij een zachte kreet. Een medepassagier zei: „Als de aanblik u niet bevalt, moet u uw hoofd omdraaien.” Zulke gebeurtenissen doordrongen ons van de noodzaak ons volkomen op Jehovah te verlaten.
Te midden van alle beroering schoot de bijbelse waarheid echter wortel in nederige harten. In september 1946 werd er een bijkantoor in La Paz geopend en ik werd als bijkantooropziener aangesteld. De gehuurde flat waarin het kantoor was ondergebracht, diende ook als zendelingenhuis. Toen enkele maanden later de eerste gemeente in Bolivia werd gevormd, deed dezelfde flat dienst als onze vergaderplaats.
In 1946 begonnen wij ook openbare lezingen te organiseren. De zaal van de gemeentebibliotheek in het centrum van La Paz werd voor de eerste lezing besproken. Een vriendelijke Joegoslavische man die met ons studeerde, plaatste een advertentie in de plaatselijke krant om de lezing aan te kondigen. De zaal was helemaal vol. Daar ik nog met mijn Spaans worstelde, maakte ik me erg zenuwachtig over het houden van die lezing. Maar met Jehovah’s hulp was de vergadering een succes. Het bleek de eerste in een serie van vier lezingen te zijn die wij in de zaal hielden.
In 1947 kregen wij er zes Gileadzendelingen bij en in 1948 nog eens vier. De huizen die wij konden huren, hadden weinig op het gebied van moderne gemakken of comfort. Naast ons drukke schema als zendelingen moesten wij, de afgestudeerden van de eerste Gileadklassen, ten slotte deeltijdwerk gaan doen om geld te verdienen voor het vervangen van onze versleten kleren. Het trekken van stad naar stad was ook een uitdaging. Vaak reisde ik over koude bergpassen in de laadbak van een open vrachtwagen. Maar Jehovah bleef ons sterken en aanmoedigen via zijn organisatie.
In maart 1949 kwamen broeder Knorr en zijn secretaris, Milton Henschel, uit New York voor een bezoek aan onze drie zendelingenhuizen in La Paz, Cochabamba en Oruro. Wat aanmoedigend was het over de geweldige toename in veel landen te horen en over de bouw van het nieuwe Bethelhuis en de drukkerij op het internationale hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen in Brooklyn! Broeder Knorr raadde ons aan naar een meer centraal gelegen locatie voor ons huis en de Koninkrijkszaal in La Paz uit te zien. Hij vertelde ons ook dat er nog meer zendelingen gestuurd zouden worden.
Later dat jaar hadden wij onze eerste kringvergadering, in de stad Oruro. Het was voor veel van onze nieuwe christelijke broeders en zusters aanmoedigend elkaar voor het eerst te ontmoeten. Bolivia had nu een hoogtepunt van 48 Koninkrijksverkondigers bereikt en telde drie gemeenten.
Mijn trouwe metgezellin
Door jarenlange gezamenlijke zendingsdienst leerden Elizabeth en ik elkaar goed kennen en gingen wij van elkaar houden. Ten slotte, in 1953, trouwden wij. Zij was in januari 1939 met de pioniersdienst begonnen, net als ik. Die eerste pioniersjaren waren ook voor haar moeilijk geweest. Wegens haar moedige predikingsactiviteit was zij eveneens in de gevangenis beland en zij was door de straten gevoerd alsof zij een gewone misdadigster was.
Elizabeth bekent dat zij bang was als zij deelnam aan informatieoptochten en met borden liep waarop stond: „Religie is een valstrik en afpersing”. Maar zij deed wat Jehovah’s organisatie ons destijds opdroeg. Zoals ze zei, deed zij het voor Jehovah. Die ervaringen sterkten haar voor de beproevingen waarvoor zij die eerste jaren in Bolivia kwam te staan.
Uiteenlopende toewijzingen
Na ons huwelijk brachten wij een aantal jaren een groot deel van onze tijd in het reizende werk door. Wij bezochten niet alleen de vier gemeenten in Bolivia maar ook alle geïsoleerde groepjes geïnteresseerden en elke plaats met een bevolking van meer dan 4000 zielen. Ons doel was, alle belangstelling voor bijbelse waarheid onder de mensen die in die plaatsen woonden te lokaliseren en te stimuleren. Het was opwindend te zien dat er tegen het midden van de jaren ’60 gemeenten bestonden in bijna alle kleine stadjes die wij zo’n tien jaar daarvoor hadden bezocht.
Ondertussen kampte ik met gezondheidsproblemen, die erger werden door de grote hoogte waarop La Paz lag. Dus nam in 1957 een andere broeder de verantwoordelijkheid van het bijkantooropzicht over en werden Elizabeth en ik toegewezen aan het zendelingenhuis in Cochabamba, een stad in een lager gelegen dal. Op onze eerste vergadering waren enkele zendelingen aanwezig, maar er was niet één inheemse Boliviaan. Toen wij Cochabamba vijftien jaar later verlieten, in 1972, waren er twee gemeenten. Nu zijn er 35 gemeenten in het dal van Cochabamba, met ruim 2600 Koninkrijksverkondigers!
In 1972 werden wij overgeplaatst naar Santa Cruz in het tropische laagland. Daar wonen wij nog steeds, in een paar kamers boven een Koninkrijkszaal. Toen wij er aankwamen, telde ook Santa Cruz twee gemeenten, maar nu zijn er ruim 45, met meer dan 3600 verkondigers die een aandeel hebben aan de christelijke bediening.
Wat zijn wij blij dat wij die ruim vijftig jaar in onze zendingstoewijzing zijn gebleven en de bijeenvergadering van zo’n 12.300 leden van Jehovah’s volk in dit land hebben meegemaakt! Wij hebben het werkelijk heerlijk gevonden die lieve mensen van dienst te zijn.
Een gelukkig leven ten dienste van anderen
Voordat ik naar mijn zendingstoewijzing vertrok, zei de juridisch adviseur van het Wachttorengenootschap, Hayden C. Covington, die ook uit Texas kwam: „Ed, in Texas hadden we heel wat bewegingsruimte. Maar in een zendelingenhuis zul je een kleine ruimte met anderen moeten delen. Dat zal een hele verandering betekenen.” Hij had gelijk. Dicht opeen wonen is een uitdaging, maar slechts een van de vele waarvoor een christelijke zendeling komt te staan.
Overweegt u dus uw woonplaats te verlaten om Jehovah in een andere streek te dienen, bedenk dan dat het leven van een ware volgeling van Christus bestaat in het dienen van anderen (Mattheüs 20:28). Een zendeling moet zich er dan ook op instellen een leven van zelfopoffering te accepteren. Sommigen denken misschien dat zij bekendheid zullen genieten. Dat is mogelijk — wanneer zij hun vrienden en verwanten thuis gedag zeggen, zullen zij in het middelpunt van de belangstelling staan. Maar dat vervaagt wanneer zij in het stadje of in de arme stadsbuurt arriveren die hun toewijzing zal zijn. Mijn raad?
Wanneer u met moeilijkheden te kampen krijgt, zoals gezondheidsproblemen, het gevoel totaal van uw familie geïsoleerd te zijn, of misschien problemen in de omgang met uw christelijke broeders en zusters in een toewijzing, accepteer dat dan allemaal als een deel van uw opleiding. Doet u dat, dan wordt u na verloop van tijd beloond, zoals de apostel Petrus schreef: „Nadat gij een korte tijd hebt geleden, zal de God van alle onverdiende goedheid . . . zelf uw opleiding voleindigen, hij zal u standvastig maken, hij zal u sterk maken.” — 1 Petrus 5:10.
Edward Michalec stierf op 7 juli 1996, toen de laatste hand aan dit artikel werd gelegd voor publikatie.
[Illustratie op blz. 19]
In Bolivia in 1947
[Illustratie op blz. 20, 21]
De lessen in spreken in het openbaar werden vaak buiten gegeven, zoals uit deze latere foto van het amfitheater op Gilead blijkt
[Illustratie op blz. 23]
Met mijn vrouw