De zienswijze van de Bijbel
Geeft God zijn steun aan de oorlogen van nu?
KONING David van het oude Israël zei over zijn rol als strijder: „[God] oefent mijn handen voor de strijd — mijn armen spannen de bronzen boog” (Psalm 18:35 [34], De Nieuwe Bijbelvertaling).
De apostel Paulus schreef over christenen: „Al wandelen wij in het vlees, wij voeren geen oorlog overeenkomstig datgene wat wij zijn in het vlees. Want de wapenen van onze oorlogvoering zijn niet vleselijk” (2 Korinthiërs 10:3, 4).
Spreken deze teksten elkaar tegen? Of zijn er goede redenen waarom God wel achter de oorlogen van het oude Israël stond maar het niet goedvindt als christenen oorlog voeren? Is Gods kijk op oorlog veranderd? Door stil te staan bij drie belangrijke verschillen tussen Israël en de ware christelijke gemeente krijgen we een duidelijk antwoord op die vragen.
Drie belangrijke verschillen
1. De Israëlieten in de oudheid woonden in een land met geografische grenzen die door God waren vastgesteld. Ze werden omringd door volken die vaak vijandig waren. Daarom gebood God zijn volk hun land te verdedigen en gaf hij hun zelfs de overwinning op hun vijanden (Rechters 11:32, 33). De christelijke gemeente daarentegen heeft geen grenzen, want de leden ervan bevinden zich in alle landen. Als Christus’ volgelingen in één land mee zouden doen aan een oorlog tegen een ander land, zouden ze dus vechten tegen hun geloofsgenoten, hun geestelijke broeders en zusters. Maar Christus had geboden dat ze die juist moesten liefhebben en zelfs bereid moesten zijn voor hen te sterven (Mattheüs 5:44; Johannes 15:12, 13).
2. Het oude Israël had een menselijke koning die op de troon zat in Jeruzalem. Maar ware christenen staan onder de regering van Jezus Christus, die nu een machtige geest is. Zijn troon bevindt zich in de hemel (Daniël 7:13, 14). Jezus zelf zei: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel van deze wereld was, zouden mijn dienaren hebben gestreden, opdat ik niet aan de joden overgeleverd zou worden. Maar mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron” (Johannes 18:36). Geen enkele regering of politieke macht op aarde kan er dus aanspraak op maken het koninkrijk van Christus te zijn. Wat betekent dat voor Jezus’ „dienaren” of volgelingen? Dat wordt bij het derde punt uitgelegd.
3. In het oude Israël werden net als in andere landen vaak boodschappers uitgezonden, die nu ambassadeurs of gezanten genoemd zouden worden (2 Koningen 18:13-15; Lukas 19:12-14). Jezus heeft dat ook gedaan, maar met twee belangrijke verschillen. Ten eerste heeft Jezus al zijn volgelingen uitgezonden. Hij zei tegen hen: „Zoals de Vader mij heeft uitgezonden, zend ik ook u” (Johannes 20:21). Jezus’ boodschappers nemen net als ambassadeurs niet de wapens op. Ten tweede praten zijn volgelingen met iedereen die naar hun boodschap wil luisteren. Jezus zei: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën” (Mattheüs 24:14). Hij zei ook: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, (...) en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb” (Mattheüs 28:19, 20).
Jammer genoeg worden Christus’ volgelingen niet overal met open armen ontvangen. Om die reden schreef Paulus aan de evangelieprediker Timotheüs: „Draag als een voortreffelijk soldaat van Christus Jezus uw deel in het lijden van kwaad” (2 Timotheüs 2:3). Timotheüs gebruikte natuurlijk geen letterlijke wapens, maar geestelijke. Een van die wapens was Gods geschreven Woord, dat „het zwaard van de geest” wordt genoemd (Efeziërs 6:11-17).
Waarom de christelijke gemeente werd opgericht
Zo’n 1500 jaar lang bestond er een speciale verhouding tussen God en het volk Israël, die gebaseerd was op een verbond of overeenkomst (Exodus 19:5). Mozes was de middelaar van dat verbond, dat de tien geboden omvatte en andere wetten, die allemaal het doel hadden de ware aanbidding en hoge morele normen te bevorderen (Exodus 19:3, 7, 9; 20:1-17). Helaas bleef Israël als volk niet trouw aan God. Ze gingen zelfs zo ver dat ze zijn profeten vermoordden (2 Kronieken 36:15, 16; Lukas 11:47, 48).
Ten slotte zond Jehovah zijn Zoon, Jezus Christus, die als Jood werd geboren. In plaats dat hij als de Messias werd verwelkomd, werd hij door het Joodse volk als geheel verworpen. Daarom beëindigde God zijn eeuwenoude verbond met Israël, en de figuurlijke muur die Jodena en niet-Joden van elkaar scheidde, werd omvergehaald (Efeziërs 2:13-18; Kolossenzen 2:14). Rond diezelfde tijd richtte God de christelijke gemeente op en stelde hij Jezus als Hoofd daarover aan. Nog voor het einde van de eerste eeuw bestond die gemeente uit mensen van allerlei nationaliteiten. „In elke natie is de mens die hem [God] vreest en rechtvaardigheid beoefent, aanvaardbaar voor hem”, zei de apostel Petrus, die zelf ook Jood was (Handelingen 10:35).
Jehovah’s Getuigen nemen een voorbeeld aan de eerste christenen. Daarom staan ze erom bekend dat ze prediken, politiek neutraal zijn en niet meedoen aan oorlogen (Mattheüs 26:52; Handelingen 5:42). Ze laten zich door niets afleiden van hun belangrijkste taak: het bekendmaken van het goede nieuws van Gods koninkrijk, de enige regering die slechtheid zal uitbannen en blijvende vrede op aarde zal brengen. Met die prachtige hoop in gedachten schreef Paulus: „Als plaatsvervangers van Christus smeken wij: ’Wordt met God verzoend’” (2 Korinthiërs 5:20). Die boodschap is in deze tijd zelfs nog dringender, want het einde van „de laatste dagen” van deze slechte wereld komt steeds dichterbij (2 Timotheüs 3:1-5).
[Voetnoot]
a De uitdrukking Joden werd oorspronkelijk gebruikt voor leden van de Israëlitische stam Juda. Later werd de naam voor alle Israëlieten gebruikt (Ezra 4:12).
WAT DENKT U?
● Wat is een opvallende eigenschap die christenen moeten hebben? — Johannes 13:34, 35.
● Wat is het belangrijkste ’wapen’ van een ware christen? — Efeziërs 6:17.
● Welke belangrijke boodschap maken Christus’ vertegenwoordigers bekend? — Mattheüs 24:14; 2 Korinthiërs 5:20.
[Illustratie op blz. 23]
Jehovah’s Getuigen vormen een internationale broederschap en mengen zich niet in oorlogen