Ontwikkel onderwijsbekwaamheid
WAT is je doel als onderwijzer? Als je nog maar kort geleden een Koninkrijksverkondiger bent geworden, wil je ongetwijfeld leren hoe je een huisbijbelstudie kunt leiden, aangezien Jezus zijn volgelingen opdroeg discipelen te maken (Matth. 28:19, 20). Als je al ervaring hebt in die activiteit, is je doel misschien er doeltreffender in te worden het hart te bereiken van degenen die je tracht te helpen. Als ouder zul je beslist het soort onderwijzer willen zijn dat zijn of haar kinderen kan motiveren hun leven aan Jehovah op te dragen (3 Joh. 4). Als je ouderling bent of streeft naar dat ambt, wil je misschien een openbare spreker zijn die in zijn toehoorders een diepere waardering voor Jehovah en zijn wegen kan opbouwen. Hoe kun je die doeleinden bereiken?
Leer van de Meesteronderwijzer Jezus Christus (Luk. 6:40). Of Jezus nu een menigte op een berghelling toesprak of het slechts tegen een paar mensen had terwijl ze op een weg liepen, wat hij zei en de manier waarop, maakten een blijvende indruk. Jezus stimuleerde de geest en het hart van zijn luisteraars en gaf een praktische toepassing aan het gesprokene die ze konden begrijpen. Kun jij zulke dingen ook bewerkstelligen?
Verlaat je op Jehovah
Jezus’ onderwijsbekwaamheid werd vergroot door zowel de nauwe band die hij met zijn hemelse Vader had als de zegen van Gods geest. Bid je Jehovah oprecht om de bekwaamheid doeltreffend een huisbijbelstudie te leiden? Bid je als ouder geregeld om goddelijke leiding bij het onderwijzen van je kinderen? Zend je vanuit je hart gebeden op wanneer je je voorbereidt op het houden van een lezing of het leiden van een vergadering? Je gebedsvol op Jehovah verlaten zal je helpen een doeltreffender onderwijzer te worden.
Dat je op Jehovah vertrouwt, blijkt ook uit het feit dat je je verlaat op zijn Woord, de bijbel. De laatste avond van zijn leven als volmaakt mens zei Jezus in gebed tot zijn Vader: „Ik heb hun uw woord gegeven” (Joh. 17:14). Hoewel Jezus een enorme ervaring bezat, sprak hij nooit op eigen gezag. Hij sprak altijd wat zijn Vader hem had onderwezen en daarmee gaf hij ons een voorbeeld ter navolging (Joh. 12:49, 50). Gods woord, zoals bewaard in de bijbel, is bij machte mensen te beïnvloeden — hun daden, diepste gedachten en gevoelens (Hebr. 4:12). Naarmate je groeit in kennis van Gods Woord en het goed leert gebruiken in de bediening, zul je de soort onderwijsbekwaamheid ontwikkelen die mensen tot God trekt. — 2 Tim. 3:16, 17.
Eer Jehovah
Een onderwijzer te zijn in navolging van Christus betekent meer dan eenvoudig een interessante verhandeling te kunnen geven. Het is waar dat mensen zich verwonderden over Jezus’ „innemende woorden” (Luk. 4:22). Maar wat beoogde Jezus ermee? Zijn doel was Jehovah te eren, niet de aandacht te vestigen op zichzelf (Joh. 7:16-18). En waar hij bij zijn volgelingen op aandrong, was: ’Laat uw licht voor de mensen schijnen, opdat zij uw voortreffelijke werken mogen zien en uw Vader in de hemelen heerlijkheid geven’ (Matth. 5:16). Die raad dient van invloed te zijn op onze manier van onderwijzen. We moeten eropuit zijn alles te vermijden wat afbreuk doet aan die doelstelling. Als we overwegen wat we gaan zeggen of hoe we het gaan zeggen, doen we er dus goed aan ons af te vragen: Zal dit de waardering voor Jehovah verdiepen of zal het de aandacht op mezelf vestigen?
Zo kan er bij het onderwijzen doeltreffend gebruik worden gemaakt van illustraties en van voorbeelden en voorvallen uit de praktijk. Maar wanneer er een lange illustratie wordt uitgewerkt of een ervaring al te zeer wordt uitgesponnen, kan het punt waar het voor het onderricht om draait, verloren gaan. Evenzo kan het vertellen van verhalen die alleen maar onderhoudend zijn, afbreuk doen aan het doel van onze bediening. In feite is de onderwijzer de aandacht op zichzelf aan het vestigen en bereikt hij niet het echte doel van theocratisch onderricht.
’Maak onderscheid’
Wil iemand werkelijk een discipel worden, dan moet hij duidelijk begrijpen wat er wordt onderwezen. Hij moet de waarheid horen, en zien waarin die verschilt van andere geloofsovertuigingen. Contrasten of tegenstellingen dragen hiertoe bij.
Herhaaldelijk drong Jehovah er bij zijn volk op aan „onderscheid te maken” tussen wat rein is en wat onrein is (Lev. 10:9-11). Hij zei dat zij die in zijn grote geestelijke tempel zouden dienen, mensen zouden onderrichten „in het verschil tussen iets heiligs en iets profaans” (Ezech. 44:23). Het boek Spreuken staat vol contrasten tussen rechtvaardigheid en goddeloosheid, tussen wijsheid en dwaasheid. Zelfs zaken die niet elkaars tegengestelden zijn, kunnen onderscheiden worden. De apostel Paulus maakte verschil tussen een rechtvaardig man en een goed man, zoals opgetekend in Romeinen 5:7. In het boek Hebreeën toonde hij de superioriteit van Christus’ hogepriesterlijke dienst boven die van Aäron. Ja, zoals de zeventiende-eeuwse opvoedkundige Johan Amos Comenius schreef: „Onderwijzen betekent nauwelijks meer dan tonen hoe dingen van elkaar verschillen in doel, vorm en oorsprong. . . . Daarom is hij die dingen goed onderscheiden presenteert, een goed onderwijzer.”
Neem als voorbeeld dat je iemand onderwijst over Gods koninkrijk. Als hij niet begrijpt wat het Koninkrijk is, zou je kunnen laten zien dat wat de bijbel erover zegt, verschilt van de gedachte dat het Koninkrijk eenvoudig een toestand in iemands hart is. Of je zou kunnen belichten waarin het Koninkrijk verschilt van menselijke regeringen. Maar voor mensen die deze grondwaarheden kennen, zou je er gedetailleerder op in kunnen gaan. Je zou hun kunnen tonen hoe het Messiaanse koninkrijk verschilt van Jehovah’s eigen universele koningschap, dat beschreven wordt in Psalm 103:19, of van ’het koninkrijk van de Zoon van Gods liefde’, dat genoemd wordt in Kolossenzen 1:13, of van het „bestuur”, waarover gesproken wordt in Efeziërs 1:10. Het gebruik van tegenstellingen kan ertoe bijdragen dat je toehoorders deze belangrijke bijbelse lering scherp en duidelijk in beeld krijgen.
Jezus maakte vaak gebruik van deze onderwijstechniek. Hij contrasteerde de algemeen bestaande opvatting van de Mozaïsche wet met de ware bedoeling van de Wet (Matth. 5:21-48). Hij maakte onderscheid tussen ware godvruchtige toewijding en de huichelachtige daden van de Farizeeën (Matth. 6:1-18). Hij stelde de geest van hen die over anderen ’heersten’, tegenover de zelfopofferende geest die zijn volgelingen zouden tonen (Matth. 20:25-28). Bij een andere gelegenheid, opgetekend in Mattheüs 21:28-32, nodigde Jezus zijn luisteraars uit zelf het verschil te zien tussen zelfrechtvaardigheid en waar berouw. Dat brengt ons op een ander waardevol facet van goed onderwijs.
Zet luisteraars aan het denken
In Mattheüs 21:28 lezen we dat Jezus zijn vergelijking inleidde met: „Wat dunkt u?” Een bekwaam onderwijzer verschaft niet eenvoudigweg feiten of antwoorden. In plaats daarvan moedigt hij zijn luisteraars aan hun denkvermogen te ontwikkelen (Spr. 3:21; Rom. 12:1). Dat gebeurt ten dele door vragen te stellen. Zoals we in Mattheüs 17:25 lezen, vroeg Jezus: „Wat dunkt u, Simon? Van wie ontvangen de koningen der aarde rechten of hoofdgeld? Van hun zonen of van de vreemden?” Jezus’ tot nadenken stemmende vragen hielpen Petrus zelf tot de juiste conclusie te komen ten aanzien van het betalen van tempelbelasting. Evenzo reageerde Jezus op de vraag „Wie is dan mijn naaste?” door voor de vragensteller de daden van een priester en een leviet tegenover die van een Samaritaan te stellen. Toen vroeg hij: „Wie van deze drie heeft zich, naar het u toeschijnt, tot de naaste gemaakt van de man die in de handen van de rovers was gevallen?” (Luk. 10:29-36) Ook hier deed Jezus niet het denkwerk voor zijn luisteraar maar nodigde hij hem uit zijn eigen vraag te beantwoorden. — Luk. 7:41-43.
Tracht het hart te bereiken
Onderwijzers die de zin van Gods Woord vatten, beseffen dat de ware aanbidding niet slechts een kwestie is van het memoriseren van bepaalde feiten en het zich houden aan bepaalde regels. Ze stoelt op een goede verhouding met Jehovah en op waardering voor zijn wegen. Zo’n aanbidding heeft met het hart te maken (Deut. 10:12, 13; Luk. 10:25-27). In de Schrift doelt „hart” vaak op de hele innerlijke mens, met inbegrip van dingen als verlangens, genegenheden, gevoelens en beweegredenen.
Jezus wist dat terwijl mensen op het uiterlijk afgaan, God ziet hoe het met het hart gesteld is (1 Sam. 16:7). Onze dienst voor God moet gemotiveerd worden door onze liefde voor hem en niet door pogingen om indruk op anderen te maken (Matth. 6:5-8). De Farizeeën daarentegen waren in veel dingen op uiterlijk vertoon uit. Ze legden grote nadruk op naleving van details van de Wet en het gehoorzamen van regels van eigen makelij. Maar ze legden in hun leven niet de hoedanigheden aan de dag die hen in verband konden brengen met de God die ze beweerden te aanbidden (Matth. 9:13; Luk. 11:42). Jezus onderwees dat gehoorzaamheid aan Gods vereisten een belangrijke zaak is maar dat de waarde van die gehoorzaamheid wordt bepaald door wat er in het hart leeft (Matth. 15:7-9; Mark. 7:20-23; Joh. 3:36). Ons onderwijs zal de beste resultaten hebben als we Jezus’ voorbeeld daarin volgen. Het is belangrijk dat we mensen helpen te weten te komen wat God van hen verlangt. Maar het is ook belangrijk voor hen dat ze Jehovah kennen en liefhebben als persoon, zodat hun gedrag een weerspiegeling wordt van de waarde die ze hechten aan de goedkeuring van de ware God en hun band met hem.
Om van zulk onderwijs profijt te trekken moeten mensen natuurlijk eerlijk onder ogen zien wat er in hun hart leeft. Jezus moedigde mensen aan hun motieven te analyseren en hun gevoelens te onderzoeken. Wanneer hij een verkeerde zienswijze corrigeerde, vroeg hij zijn luisteraars waarom ze bepaalde dingen dachten, zeiden of deden. Jezus liet het daar niet bij; hij deed zijn vraag vergezeld gaan van een verklaring, een illustratie of een daad die hen aanmoedigde de zaken in het juiste licht te gaan zien (Mark. 2:8; 4:40; 8:17; Luk. 6:41, 46). Wij kunnen onze luisteraars eveneens helpen met de suggestie dat ze zich vragen stellen als: Waarom trekt deze handelwijze me aan? Waarom reageer ik zus of zo op deze situatie? Verschaf hun dan de motivatie om zaken vanuit Jehovah’s standpunt te bezien.
Maak de toepassing duidelijk
Een goede onderwijzer weet dat ’wijsheid het voornaamste is’ (Spr. 4:7). Wijsheid is het vermogen om kennis met succes toe te passen bij het oplossen van problemen, het ontlopen van gevaren, het bereiken van doeleinden, het helpen van anderen. Het is de verantwoordelijkheid van een onderwijzer om leerlingen te helpen dat te leren doen zonder echter beslissingen voor hen te nemen. Help de leerling te redeneren wanneer je diverse bijbelse beginselen bespreekt. Je zou een situatie uit het dagelijks leven kunnen noemen en dan de leerling kunnen vragen hoe het zojuist bestudeerde beginsel hem zou helpen als hij met zo’n situatie te maken kreeg. — Hebr. 5:14.
In zijn toespraak met Pinksteren 33 G.T. gaf de apostel Petrus een voorbeeld van een praktische toepassing, en het leven van mensen kreeg er een andere wending door (Hand. 2:14-36). Na drie schriftpassages besproken te hebben waar de menigte geloof in beweerde te stellen, paste Petrus deze toe in het licht van gebeurtenissen die ze allen hadden meegemaakt. Het resultaat was dat de menigte voelde te moeten handelen naar wat ze hadden gehoord. Heeft jouw onderwijs net zo’n effect op mensen? Ga je verder dan een opsomming van feiten en help je mensen begrijpen waarom iets zo is? Moedig je hen aan in overweging te nemen hoe de dingen die zij vernemen, hun leven zouden moeten beïnvloeden? Ze hoeven niet uit te roepen „Wat moeten wij doen?” zoals de menigte met Pinksteren deed, maar als je de schriftplaatsen goed hebt toegepast, zullen ze ertoe bewogen worden over passende actie na te denken. — Hand. 2:37.
Jullie, ouders, hebben als je de bijbel met je kinderen aan het lezen bent, een schitterende gelegenheid om hun te leren denken in termen van het toepassen van bijbelse beginselen (Ef. 6:4). Je zou bijvoorbeeld een paar verzen uit het leesgedeelte van de week kunnen selecteren om de betekenis ervan te bespreken en dan vragen te stellen als: Hoe verschaft dit ons leiding? Hoe zouden we deze verzen in de dienst kunnen gebruiken? Wat onthullen ze over Jehovah en zijn manier van handelen, en hoe vergroot dat onze waardering voor hem? Moedig je gezin aan deze punten te noemen tijdens de bespreking van bijbelse hoofdpunten op de theocratische bedieningsschool. De verzen waarover ze commentaar geven, zullen waarschijnlijk de verzen zijn die ze ook zullen onthouden.
Geef een goed voorbeeld
Je onderwijst niet alleen door wat je zegt maar ook door wat je doet. Je daden vormen een praktisch voorbeeld van de wijze waarop je woorden toegepast moeten worden. Dat is de manier waarop kinderen leren. Als ze hun ouders nabootsen, geven ze er blijk van als hun ouders te willen zijn. Ze willen weten hoe het is om te doen wat hun ouders doen. En wanneer degenen die jij onderwijst ’navolgers van jou worden zoals jij het bent van Christus’, beginnen ze de zegeningen te ervaren van het bewandelen van Jehovah’s wegen (1 Kor. 11:1). Gods bemoeienissen met hen gaan deel uitmaken van hun eigen ervaringen.
Dit is een ernstig stemmende herinnering aan het belang van een goed voorbeeld. Het soort mensen dat we zijn „in heilige gedragingen en daden van godvruchtige toewijding” zal er veel toe bijdragen dat degenen die we onderwijzen, voorgeleefd krijgen hoe ze bijbelse beginselen dienen toe te passen (2 Petr. 3:11). Als je een bijbelstudent aanmoedigt Gods Woord geregeld te lezen, zul je zelf een ijverig bijbellezer moeten zijn. Als je wilt dat je kinderen leren zich aan bijbelse beginselen te houden, moet je ervoor zorgen dat ze zien hoe jouw daden in overeenstemming zijn met Gods wil. Als je de gemeente onderricht zich ijverig te betonen in de dienst, let er dan op zelf een volledig aandeel aan dat werk te hebben. Wanneer je in praktijk brengt wat je onderwijst, zul je beter in staat zijn anderen te motiveren. — Rom. 2:21-23.
Vraag je met het oog op het verbeteren van je onderwijs af: Als ik onderricht geef, gebeurt dat dan zo dat het veranderingen bewerkt in de houding, spraak of daden van degenen die het horen? Maak ik dingen duidelijk door het onderscheid te tonen tussen het ene idee en het andere of de ene handelwijze en de andere? Wat doe ik om mijn leerlingen, mijn kinderen of mijn gehoor op een vergadering te helpen om wat ik zeg te onthouden? Laat ik mijn luisteraars duidelijk zien hoe ze hetgeen ze leren, kunnen toepassen? Kunnen ze het in mijn voorbeeld zien? Beseffen ze hoe hun reactie op de besproken aangelegenheid hun verhouding tot Jehovah kan beïnvloeden? (Spr. 9:10) Blijf aan deze dingen aandacht schenken terwijl je je best doet onderwijsbekwaamheid te ontwikkelen. „Schenk voortdurend aandacht aan uzelf en aan uw onderwijs. Blijf bij deze dingen, want door dit te doen, zult gij zowel uzelf redden als hen die naar u luisteren.” — 1 Tim. 4:16.