ABISUA
(Abisu̱a) [misschien: Vader is hulp].
1. Een Benjaminiet uit de familie van Bela (1Kr 8:1-4). Hoewel hij een zoon van Bela schijnt te zijn, geloven sommigen op grond van het verschil tussen de verslagen in Numeri 26:40, 1 Kronieken 7:7 en 1 Kronieken 8:1-4 dat het woord „zonen” veeleer „nakomelingen” betekent.
2. De zoon van Pinehas en een achterkleinzoon van Aäron. Abisua was de vader van Bukki (1Kr 6:4, 5, 50, 51). In Ezra 7:1-5 staat hij vermeld als een van Ezra’s voorvaders. Josephus (De joodse oudheden, V, xi, 5; VIII, i, 3) spreekt over Abisua (die in Boek V Abiëzeres wordt genoemd) als de hogepriester, en indien men deze bewering aanvaardt, betekent dit dat hij de vierde hogepriester van Israël is geweest. Dat zou kloppen met het feit dat Jehovah aan Abisua’s vader, Pinehas, had beloofd dat het priesterschap in zijn familie zou blijven. — Nu 25:11-13.