Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • it-1 ‘Arabier’
  • Arabier

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Arabier
  • Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Vergelijkbare artikelen
  • Arabië; Arabier
    Verklarende woordenlijst
  • Arabië
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Arabië
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Havila
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
Meer weergeven
Inzicht in de Schrift, Deel 1
it-1 ‘Arabier’

ARABIER

(Arabi̱e̱r).

In de Schrift wordt de benaming Arabier hoofdzakelijk in ruime zin gebruikt ter aanduiding van een bewoner van Arabië, dat onmetelijke land ten O en Z van Palestina. Soms blijkt uit de context en het gebruik van de term dat een specifieke stam of etnische groep wordt bedoeld. — 1Kon 10:15; 2Kr 9:14; 21:16.

Een aantal Arabische stammen waren Semitisch, nakomelingen van Sem via Joktan; andere waren Hamitisch, nakomelingen van Cham via zijn zoon Kusch (Ge 10:6, 7, 26-30). Sommige van Abrahams nakomelingen via Hagar en Ketura woonden ten slotte eveneens in Arabië, zoals de zonen van Ismaël, die „verblijf [gingen] houden van Havila nabij Sur, dat tegenover Egypte ligt, tot Assyrië toe” (Ge 25:1-4, 12-18). Ook Esau’s nakomelingen, die in het bergland Seïr woonden, werden onder de Arabieren gerekend. — Ge 36:1-43.

De Arabieren waren voor het merendeel een nomadisch herdersvolk, dat in tenten woonde (Jes 13:20; Jer 3:2). Anderen daarentegen waren handelaars, en van sommigen wordt vermeld dat zij kooplieden voor Tyrus waren (Ez 27:21). Gods dienstknechten hadden veelvuldig contact met Arabieren. De Midianitische kooplieden die op weg waren naar Egypte en aan wie Jozef werd verkocht, waren Arabieren, evenals de Sabeeërs uit Z-Arabië die Jobs runderen en ezelinnen roofden (Ge 37:28; Job 1:1, 15). De Israëlieten kwamen tijdens hun veertigjarige omzwerving in de wildernis in contact met de Baälaanbiddende Midianieten, wat rampzalige gevolgen had (Nu 25:6, 14-18), en in de tijd van de rechters vielen zeven jaar lang geregeld horden kameelrijdende Arabieren Israël binnen, totdat rechter Gideon hun een zware nederlaag toebracht. — Re 6:1-6; 7:12-25.

Heersers van Arabische koninkrijken betaalden schatting aan koning Salomo (1Kon 10:15; 2Kr 9:14). De Arabieren betaalden Josafat een schatting van 7700 rammen en een even groot aantal bokken, maar later verbonden zij zich met de Filistijnen tegen Josafats zoon en opvolger Joram, en hun roversbenden doodden vele zonen van Joram (2Kr 17:11; 21:16; 22:1). Uzzia voerde tijdens zijn regering met succes oorlog tegen de Arabieren (2Kr 26:1, 7). Tot degenen die tijdens het herstel van de muren van Jeruzalem moeilijkheden voor Nehemia veroorzaakten, behoorden ook Arabieren. — Ne 2:19; 4:7, 8; 6:1.

Hoewel de Arabieren een nomadenvolk waren, over het algemeen onafhankelijk en dikwijls tamelijk geïsoleerd van de bedrijvigheden van die tijd, uitte God profetieën over hen en richtte hij oordeelsboodschappen tot hen (Jes 21:13; Jer 25:17-24). Eeuwen later bevonden zich onder degenen die met Pinksteren tot de vroeg-christelijke gemeente gingen behoren, wellicht ook enkele Arabieren. — Han 2:11, 41; zie ARABIË.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen