EHUD
(E̱hud).
1. Een nakomeling van Jediaël uit de stam Benjamin via Bilhan; een dappere, sterke man. — 1Kr 7:6, 10, 11.
2. De zoon van Gera uit de stam Benjamin (Re 3:15). Ehud werd door God uitgekozen om de natie uit een achttienjarige dienstbaarheid aan koning Eglon van Moab te bevrijden. God had de onderdrukking toegelaten omdat de Israëlieten „deden wat kwaad was in Jehovah’s ogen”. — Re 3:12-14.
Toen de Israëlieten tot Jehovah begonnen te roepen om hulp, verwekte God „een redder” in de persoon van Ehud. Mettertijd zonden de Israëlieten door de hand van Ehud schatting aan Eglon. Ehud had zich een tweesnijdend zwaard gemaakt; „de lengte ervan [was] een el [Hebr.: goʹmedh]”, een lengtemaat waarover in dit speciale geval onzekerheid bestaat. Sommigen menen dat het een korte el van ongeveer 38 cm was. Ehud was linkshandig, of letterlijk: „een man gesloten (beperkt; belemmerd) in zijn rechterhand”. Dit betekent echter niet dat Ehud invalide was, want deze Hebreeuwse uitdrukking wordt ook gebruikt in verband met 700 Benjaminitische krijgers, die hoogstwaarschijnlijk geen lichamelijk gebrek hadden maar „linkshandig” waren en kennelijk zowel rechts- als linkshandig (Re 3:15, 16, vtn.; 20:16; vgl. 1Kr 12:2). De bijbel zegt niet specifiek dat Ehud zowel rechts- als linkshandig was, hoewel die mogelijkheid bestaat. Daar hij linkshandig was, gordde hij het zwaard in elk geval aan zijn rechterdij, onder zijn kleed.
Nadat Ehud de schatting had aangeboden, zond hij de dragers van de schatting heen, maar keerde zelf bij de steengroeven van Gilgal terug. Vervolgens kwam Ehud bij Eglon terwijl de Moabitische koning in zijn dakvertrek zat en zei tot hem: „Een godswoord heb ik voor u.” Geïnteresseerd stond Eglon op van zijn troon. Daarop „stak Ehud zijn linkerhand uit en greep het zwaard van zijn rechterdij” en dreef het in Eglons dikke buik, zodat ’ook het heft nog na het lemmer naar binnen drong en het vet het lemmer omsloot’. Een rechtshandige zou waarschijnlijk voor zijn lichaam langs naar zijn linkerzijde hebben gereikt om zijn zwaard te trekken. Het is derhalve onwaarschijnlijk dat Eglon verwachtte dat Ehud met de linkerhand een zwaard van zijn rechterdij zou trekken. Toen de vijandelijke heerser dood was, ontkwam Ehud door het luchtgat, nadat hij de deuren van het dakvertrek achter zich dichtgedaan en afgesloten had. Toen Eglons dienaren ten slotte de deuren opendeden, ontdekten zij dat ’hun heer ter aarde was gevallen, dood!’ — Re 3:15-25.
Nadat Ehud naar het bergland van Efraïm was ontkomen, bracht hij een leger van Israëlieten op de been en zei tot hen: „Volgt mij, want Jehovah heeft uw vijanden, de Moabieten, in uw hand gegeven.” De Israëlieten bezetten de doorwaadbare plaatsen van de Jordaan en sneden de Moabieten de terugtocht naar hun geboorteland af. Ongetwijfeld door de dood van hun koning reeds zeer gedemoraliseerd, werden 10.000 Moabieten neergeslagen, „stuk voor stuk robuuste en dappere mannen; en er ontkwam er niet één”. Nadat Moab door Israël onder aanvoering van Ehud onderworpen was, „genoot het land tachtig jaar lang rust”. — Re 3:26-30.
Ehud wordt niet uitdrukkelijk als „rechter Ehud” aangeduid, doch als „een redder” (Re 3:15). Maar Othniël werd zowel „een redder” als een „rechter” genoemd (Re 3:9, 10), en het was de tijd van de rechters. Ehud werd dus klaarblijkelijk niet alleen als „een redder”, maar ook als een rechter beschouwd.
3. Een naam die in 1 Kronieken 8:1, 6 voorkomt onder de nakomelingen van Benjamin.