GALATIË
(Gala̱tië).
De Romeinse provincie die het centrale gedeelte omvatte van wat thans als Klein-Azië bekendstaat. Ze werd begrensd door andere Romeinse provincies — in het O gedeeltelijk door Kappadocië, in het N door Bithynië en Pontus, in het W door Asia en in het Z door Pamfylië (1Pe 1:1). Deze centrale hoogvlakte lag tussen het Taurusgebergte in het Z en de bergen van Paphlagonië in het N. Midden in het noordelijke deel lag de stad Ancyra, thans Ankara genoemd, de hoofdstad van Turkije. En door dit gebied stroomde de middenloop van de Halys (de huidige Kizil Irmak) en de bovenloop van de Sangarius (Sakarya), die beide in de Zwarte Zee uitmonden. De geschiedenis toont aan dat dit strategisch belangrijke gebied — wat zijn grenzen en politieke bindingen betreft — vanaf de 3de eeuw v.G.T. minstens 400 jaar aan vele veranderingen onderhevig was.
Vermoedelijk omstreeks 278/277 v.G.T. trokken grote aantallen Indogermanen, bekend als Kelten of Galli (uit Gallië), die door de Grieken Gaʹla·tai (vandaar de naam van deze landstreek) werden genoemd, over de Bosporus en vestigden zich daar. Zij brachten hun vrouwen en kinderen mee en vermengden zich blijkbaar niet met de daar reeds wonende bevolking. Zo bewaarden zij eeuwenlang hun raciale kenmerken. In 25 v.G.T. stierf hun laatste koning, Amyntas. Terwijl hij als marionet van het Romeinse Rijk regeerde, en ook nog daarna, werd het als Galatië aangeduide gebied vergroot, zodat het ook gedeelten van Lykaonië, Pisidië, Paphlagonië, Pontus en Frygië omvatte. Dit vergrote Galatië was het Galatië dat de apostel Paulus en andere evangeliserende christenen in de 1ste eeuw G.T. bezochten en waar zij mensen vonden die graag georganiseerd wilden worden in christelijke gemeenten. — Han 18:23; 1Kor 16:1.
Zowel Paulus als Petrus schreven een brief aan de christelijke gemeenten in de provincie Galatië (Ga 1:1, 2; 1Pe 1:1). Of dit dezelfde gemeenten waren die door Paulus en Barnabas waren opgericht, wordt niet gezegd. Op hun reis door Galatië bezochten Paulus en Barnabas Galatische steden zoals Pisidisch Antiochië, Ikonium, Lystra en Derbe (Han 13:14, 51; 14:1, 5, 6), en toen zij naar Syrisch Antiochië waren teruggekeerd, vertelden zij de broeders hoe God in deze steden en op andere plaatsen „voor de natiën de deur tot het geloof had geopend” (Han 14:27). In Lystra hadden zij een heel ongewone ervaring. Paulus had een kreupele man genezen, die nog nooit in zijn leven had kunnen lopen, en plotseling begonnen de scharen in het Lykaonisch (hun moedertaal) te roepen: „De goden zijn de mensen gelijk geworden en tot ons neergedaald!” Barnabas noemden zij Zeus en Paulus hielden zij voor Hermes. Slechts met de grootste moeite konden Paulus en Barnabas de opgewonden scharen ervan weerhouden slachtoffers aan hen te brengen alsof zij goden waren. — Han 14:8-18.
De zaden van het christendom die onder de Galaten werden gezaaid, brachten goede vruchten voort. Uit hun gelederen kwamen discipelen zoals Timotheüs en Gajus (Han 16:1; 20:4). Paulus instrueerde de gemeenten in Galatië hoe zij iets voor de armen des Heren en de behoeftigen opzij moesten leggen. — 1Kor 16:1, 2; Ga 2:10.