Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 22-23
  • Abiram

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Abiram
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Vergelijkbare artikelen
  • Abiram
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Datan
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Dathan
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Een opstand tegen Jehovah
    Leer van de verhalen uit de Bijbel
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 22-23

ABIRAM

(Abi̱ram) [vader van verhevenheid, trots of hoogmoed; trots].

Een Rubeniet, de zoon van Eliab en broer van Dathan en Nemuël. Hij was een familiehoofd en behoorde ten tijde van de uittocht uit Egypte tot de vooraanstaande mannen van Israël. — Num. 26:5-9.

Abiram en zijn broer Dathan ondersteunden Korach de leviet in zijn opstand tegen de autoriteit van Mozes en Aäron. Aanvankelijk nam er nog een derde Rubeniet, On genaamd, aan de opstand deel, maar daarna wordt hij niet meer genoemd (Num. 16:1). De reden hiervoor zou kunnen zijn dat hij een zeer ondergeschikte rol in de opstand heeft gespeeld. Of het zou er zelfs op kunnen duiden dat On zich ervan had gedistantieerd nadat Mozes de samenzweerders in het begin had bestraft. Deze mannen brachten een groep van 250 oversten, „mannen van naam”, bij elkaar en beschuldigden Mozes en Aäron ervan dat zij zich eigenmachtig boven de rest van de gemeente verhieven (vs. 1-3). Uit de woorden die Mozes tot Korach richtte, blijkt duidelijk dat Korach en zijn levitische volgelingen zich meester wilden maken van het priesterschap, dat aan Aäron was overgedragen (vs. 4-11). Maar dit was klaarblijkelijk niet het geval met Abiram en Dathan, die Rubenieten waren. Mozes hield zich afzonderlijk met hen bezig, en hun weigering gehoor te geven aan Mozes’ oproep om voor hem te verschijnen, bevatte beschuldigingen die uitsluitend tegen hem waren gericht; over Aäron werd met geen woord gerept. Zij keurden Mozes’ leiderschap over het volk openlijk af. Zij zeiden dat hij ’tot het uiterste de vorst over hen trachtte te spelen’, en dat hij zijn belofte om hen in een land vloeiende van melk en honing te brengen, niet was nagekomen. In het gebed dat Mozes als antwoord op deze beschuldigingen tot Jehovah richtte, verdedigde hij dan ook alleen zijn eigen handelwijze, niet die van Aäron. — Vs. 12-15.

Hieruit zou kunnen blijken dat de opstand tweeledig was en niet alleen gericht was tegen het Aäronitische priesterschap, maar ook tegen Mozes’ positie als degene die erop moest toezien dat Gods instructies werden opgevolgd (Ps. 106:16). De situatie kan gunstig hebben geschenen om het volk in de stemming te brengen voor een verandering, aangezien het volk kort hiervoor heftig tegen Mozes had geklaagd en erover had gesproken een nieuw hoofd aan te stellen die hen naar Egypte zou terugvoeren, ja, zij hadden er zelfs over gesproken Jozua en Kaleb te stenigen omdat zij Mozes en Aäron ondersteunden (Num. 14:1-10). Ruben was Jakobs eerstgeboren zoon, maar had vanwege een verkeerde handelwijze het recht op zijn erfdeel als eerstgeborene verspeeld (1 Kron. 5:1). Het kan dus zijn dat Dathan en Abiram op deze wijze hun verbolgenheid tot uitdrukking brachten over het feit dat Mozes als leviet autoriteit over hen uitoefende, omdat zij het voorrecht dat hun voorvader had verspeeld, graag terug wilden hebben. Uit Numeri 26:9 blijkt echter dat zij niet alleen tegen Mozes en Aäron streden, maar ook „tegen Jehovah”, die Mozes en Aäron in hun leidinggevende positie had aangesteld.

Aangezien de familie der Kehathieten (waartoe Korachs familie behoorde) aan de zuidzijde van de tabernakel was gelegerd, dezelfde zijde als de Rubenieten, is het mogelijk dat Korachs tent zich dicht bij die van Dathan en Abiram bevond (Num. 2:10; 3:29). Toen God zijn oordeel voltrok, stonden Dathan en Abiram aan de ingang van hun tenten, terwijl Korach en zijn 250 medeopstandelingen met hun reukwerkpotten in de hand aan de ingang van de tent der samenkomst stonden. Nadat Mozes de rest van het volk had aangemaand zich van de tenten van de drie leiders van de opstand te verwijderen, gaf God te kennen dat hij hun oneerbiedige handelwijze veroordeelde door te bewerken dat de grond onder de tenten van deze mannen zich opende en Dathan en Abiram en hun huisgezinnen verzwolg (Num. 16:16-35; Deut. 11:6; Ps. 106:17). Ook Korachs huisgezin — met uitzondering van zijn zonen — kwam om. Korach zelf stierf samen met de 250 opstandelingen die vóór de tabernakel door vuur werden verteerd (Num. 16:35; 26:10, 11). Zo werd er snel een eind aan de opstand tegen de door God verleende autoriteit gemaakt, en wegens Abirams aandeel hieraan werd zijn naam uit Israël uitgewist.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen