AFGROND
[Grieks: a·busʹsos].
In het Grieks is dit woord samengesteld uit het versterkende voorvoegsel a en busʹsos, de Ionische vorm van buʹthos (2 Kor. 11:25), wat „diepte” of „uitgestrektheid” betekent. Het betekent „zeer of buitengewoon diep” (Parkhurst) of „onpeilbaar, grenzeloos” (Liddell en Scott). In de Septuaginta wordt het doorgaans gebruikt ter vertaling van het Hebreeuwse tehōmʹ (waterdiepte), zoals in Genesis 1:2; 7:11.
A·busʹsos komt in de christelijke Griekse Geschriften negenmaal voor, waarvan zeven keer in het boek Openbaring. Uit de „afgrond” (a·busʹsos) komen de symbolische sprinkhanen onder leiding van hun koning Abaddon of Apollyon, de „engel van de afgrond” (Openb. 9:1-3, 11). Ook over het „wilde beest” dat oorlog voert tegen Gods „twee getuigen” en hen doodt, wordt gezegd dat het „uit de afgrond” opstijgt (Openb. 11:3, 7). Openbaring 20:1-3 beschrijft hoe Satan straks voor 1000 jaar in de afgrond wordt geslingerd. Een legioen demonen verzocht Jezus bij een bepaalde gelegenheid dringend hun dit niet aan te doen. — Luk. 8:31.
Wat de grondbetekenis van „onpeilbaar” als kenmerk van de „afgrond” betreft, is het volgende commentaar op Romeinen 10:6, 7 interessant: „Uit de woorden van St.-Paulus krijgt men de indruk dat dit rijk zo onmetelijk groot is dat het vergeefs zou zijn te pogen het te exploreren” (Hastings’ Encyclopædia of Religion and Ethics, 1913, Deel I, blz. 54). Paulus stelt de onbereikbaarheid van de „hemel” en van de „afgrond” tegenover de bereikbaarheid van rechtvaardigheid door geloof. Dit wordt geïllustreerd door het feit dat Paulus in Romeinen 11:33 het verwante woord baʹthos gebruikt: „O de diepte [baʹthos] van Gods rijkdom en wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!” (Zie ook 1 Korinthiërs 2:10; Efeziërs 3:18, 19.) In overeenstemming met Romeinen 10:6, 7 zou de plaats die door de „afgrond” wordt gesymboliseerd, dus kennelijk voor iedereen, behalve voor God en zijn met de „sleutel van de afgrond” toegeruste engel, „onbereikbaar” zijn (Openb. 20:1). Een van de betekenissen die in Liddell en Scotts Greek-English Lexicon aan het woord a·busʹsos wordt toegekend, is „de oneindige leegte”.