ALFABET.
Onder „alfabet” verstaat men in het Nederlands een reeks lettertekens in een vaste volgorde die men gebruikt om de spraakklanken te noteren. Het woord „alfabet” is afgeleid van de eerste twee letters van het Griekse alfabet, alʹfa en beʹta, die op hun beurt weer van de beide Hebreeuwse letters ’aʹlef en bēth afstammen.
OORSPRONG
Er bestaan heel wat theorieën over de oorsprong van het alfabet. Het Soemerische en Babylonische spijkerschrift, de „Hethitische” hiërogliefen en de Egyptische schriftvormen zijn alle als mogelijke bron genoemd. Een vooraanstaande autoriteit, dr. David Diringer, merkt in zijn boek The Story of the Aleph Beth (1958, blz. 31) echter het volgende op: „Men is het er thans algemeen over eens dat alle bestaande alfabetten, ook die welke niet meer in gebruik zijn, van één oorspronkelijk alfabet afstammen.” Op bladzijde 39 van zijn boek citeert hij G. R. Driver, die zei: „Het was één, ja slechts één, van de giften van de Semieten aan de mensheid.” Vervolgens merkt hij op: „Dit alfabet werd de voorloper van alle alfabetische schrifttekens die de wereld ooit heeft gekend.”
Wanneer men de archeologische ontdekkingen in aanmerking neemt, behoren de bij Serabit elChadim op het Sinaï-schiereiland gevonden inscripties tot de vroegste bewaard gebleven voorbeelden van een alfabetschrift. Volgens de door archeologen gehanteerde dateringsmethoden stammen ze uit de 19de of 18de eeuw v.G.T. De Ugaritische kleitabletten die te Ras Sjamra in Syrië werden gevonden en die een spijkerschriftalfabet bevatten, worden aan de 15de en 14de eeuw v.G.T. toegeschreven, en de inscripties van Byblos in Fenicië moeten ca. 1100 v.G.T. dateren. De Fenicische lettertekens zijn bijna identiek met die van het Oudhebreeuwse alfabet, terwijl die uit Sinaï daar aanzienlijk van afwijken. Tot de vroegste bewaard gebleven Hebreeuwse inscripties behoren een fragmentarische inscriptie uit Lachis (toegeschreven aan de 12de of 11de eeuw v.G.T.), de zogenoemde „kalender van Gezer” (zie KALENDER) (naar men aanneemt uit de 11de of 10de eeuw v.G.T.), de met prachtig cursief of schuinschrift beschreven Samaritaanse ostraka of potscherven (toegeschreven aan de tijd van de regering van Jerobeam II [844–803 v.G.T.]) en de inscriptie in de tunnel van Siloam (klaarblijkelijk uit de regeringsperiode van koning Hizkia [745–716 v.G.T.]). Pas omstreeks de 3de eeuw v.G.T. komt er een ware schat van vroege joodse geschriften beschikbaar.
Op grond van deze ontdekkingen bestaat de neiging om het Fenicische en Sinaïtische alfabet een hogere ouderdom toe te schrijven dan het Hebreeuwse alfabet. Dat behoeft natuurlijk niet de logische conclusie te zijn. In de bovengenoemde publikatie stelt dr. Diringer de vraag: „Is het mogelijk dat de oude Hebreeën, die de wereld de bijbel en het monotheïsme hebben overgeleverd, haar ook het alfabet hebben gegeven? Dat is zonder meer mogelijk” (The Story of the Aleph Beth, blz. 37). De betrekkelijke schaarste aan oude Hebreeuwse inscripties spreekt deze opvatting niet tegen, aangezien de Hebreeën niet zoveel waarde hechtten aan de oprichting van gedenktekens of de vervaardiging van inscripties ter gedachtenis aan de daden van hun koningen en helden als andere volken uit de oudheid. Bovendien zijn de klimatologische omstandigheden en de bodemgesteldheid in Palestina niet zo gunstig voor de bewaring van papyrusgeschriften als in Egypte.
De volgorde van de letters van het Hebreeuwse alfabet blijkt duidelijk uit de acrostichons in de Psalmen (34, 111, 112, 119 en andere), alsook uit Spreuken 31:10-31 en uit Klaagliederen hoofdstuk 1-4 (behalve dat in hoofdstuk 2-4 de letters ‛aʹjin en pe’ verwisseld werden). In deze geschriften houden de beginletters van de opeenvolgende verzen, verssneden of strofen de volgorde van het Hebreeuwse alfabet aan. Het Hebreeuwse alfabet bestond destijds, net als nu, uit 22 letters, allemaal medeklinkers (consonanten), die vermoedelijk zo’n 28 klanken vertegenwoordigden. Het schijnt dat er pas omstreeks de 6de eeuw G.T. een systeem werd ontwikkeld om de klinkerklanken aan te duiden. De als masoreten bekendstaande joodse geleerden gebruikten zo’n zeven verschillende „klinkertekens”, afzonderlijk en in combinatie, om de Hebreeuwse klinkerklanken weer te geven.
DE BEELDSCHRIFTTHEORIE
Algemeen hangt men de theorie aan dat het Hebreeuwse alfabet van een pictografisch schrift of beeldschrift is afgeleid. Deze theorie zoekt steun in het feit dat de namen van de Hebreeuwse letters vaak hetzelfde zijn als of lijken op de Hebreeuwse aanduidingen voor bepaalde dingen. ’Aʹlef betekent bijvoorbeeld „stier”, bēth betekent „huis”, giʹmel lijkt op het Hebreeuwse woord ga·malʹ, dat „kameel” betekent, enzovoort. Er rijzen echter problemen wanneer men deze theorie bij alle letters wil toepassen, en de veronderstelde overeenkomst tussen de vorm van de letters en de geopperde betekenis van de naam vraagt dikwijls veel verbeeldingskracht. Zo geloven sommigen dat de letter giʹmel oorspronkelijk een kameel (of de hals van een kameel) voorstelde, terwijl anderen van mening zijn dat deze letter oorspronkelijk een „werphout” voorstelde. Sommigen zeggen dat daʹleth een deur voorstelde, maar volgens anderen had deze letter oorspronkelijk de vorm van een vis. Zaʹjin moet een wapen of misschien een olijfboom hebben voorgesteld, tēth een slang of misschien een mand, enzovoort. Het is daarom interessant nota te nemen van hetgeen dr. Diringer op bladzijde 40 van zijn boek The Story of the Aleph Beth opmerkt. Nadat hij erop heeft gewezen dat de fonetische waarde van elke Hebreeuwse letter overeenkomt met de beginklank van de daarop toegepaste naam, verklaart hij: „Het zou verkeerd zijn aan te nemen dat [dit] er noodzakelijkerwijs op duidt dat de letters pictografische afbeeldingen waren van de voorwerpen waarvan ze de naam droegen. Met andere woorden: Er bestaat geen duidelijk bewijs dat de symbolen oorspronkelijk pictografisch waren.” Zo zou een onderwijzer die iemand het Nederlandse alfabet leert, kunnen zeggen dat A voor „appel”, B voor „boot”, C voor „cent” enz. staat, en hij zou daarmee slechts willen zeggen dat de klankwaarde van de letter door de beginletter van het desbetreffende woord wordt aangeduid, en niet dat de vorm van de letter in enig opzicht verband houdt met de vorm of eigenschappen van het door dat woord aangeduide voorwerp.
Er bestaat geen deugdelijke basis voor de theorie dat het alfabet het gevolg is van een geleidelijke ontwikkeling via het pictografische, het ideografische of het syllabische schrift. Alhoewel de oude Egyptenaren uiteindelijk een aantal van hun fonetische tekens in plaats van bepaalde medeklinkers gebruikten, hebben zij ze nooit geïsoleerd om ze tot een bepaald alfabet te rangschikken en zijn zij tot aan de tijd van onze gewone tijdrekening hun ideogrammen en syllabische klanktekens blijven gebruiken. Daarna hebben zij het Griekse alfabet overgenomen. Er is geen enkel geschiedkundig getuigenis voorhanden dat er zich geheel onafhankelijk uit een beeldschrift een alfabet ontwikkelde. Behalve de Egyptenaren waren er nog andere volken, zoals de Maya’s, die zich klaarblijkelijk duizenden jaren lang van een beeldschrift bedienden, zonder dat zich daaruit een alfabet ontwikkelde. De Chinezen hebben tot op de huidige dag nog geen alfabet uit hun oorspronkelijk pictografische schrift ontwikkeld.
LATERE ONTWIKKELINGEN
Naar het ene oorspronkelijke alfabet verwijzend, toont dr. Diringer aan dat andere volken of beschavingen later hun eigen variaties uit dat fundamentele alfabetische schrift ontwikkelden. Deze variaties werden in de loop van de tijd zo sterk dat er ten slotte bijna geen verwantschap met de andere takken van dezelfde familie (ook niet met het oorspronkelijke schrift) meer te bespeuren was. Hij voegt eraan toe: „Derhalve hebben het Brahmi-schrift, het grote moederschrift van India, het Koreaanse alfabet en de Mongoolse schrifttekens dezelfde oorsprong als het Griekse, het Latijnse, het Oudgermaanse, het Hebreeuwse, het Arabische en het Russische alfabet, ofschoon het voor een leek praktisch onmogelijk is om er enige werkelijke gelijkenis tussen te zien.” — The Story of the Aleph Beth, blz. 39.
Na de Babylonische ballingschap namen de joden de Aramese schrijfwijze van de letters over, en daaruit ontwikkelde zich het voor het hedendaagse moderne Hebreeuwse alfabet karakteristieke kwadraatschrift. Niettemin zijn er bewijzen voorhanden dat het oorspronkelijke Hebreeuwse schrift ook nog in de tijd na de ballingschap werd gebruikt.
Het Griekse alfabet stamt af van het Semitische alfabet. De Grieken zorgden voor een waardevolle toevoeging, doordat zij de overtollige letters, waarvoor zij geen corresponderende medeklinkers hadden (’aʹlef, he’, chēth, ‛aʹjin, waw en jōdh), tot de klinkerklanken a, e (kort), e (lang), o, u en i maakten. Van de beide Griekse schrijfstijlen, de oostelijke en de westelijke, vormde de laatstgenoemde de grondslag voor het Latijnse alfabet, waaruit op zijn beurt weer ons Nederlandse alfabet stamt.