AMAZIA
(Ama̱zia) [Jah(u) is machtig].
De koning van Juda die in 858 v.G.T., nadat zijn vader Joas was vermoord, op 25-jarige leeftijd de troon besteeg en 29 jaar, tot aan zijn dood in 829, heeft geregeerd. Zijn moeder was Joaddin (Joaddan) en zijn vrouw Jecholia (2 Kon. 14:1, 2; 15:2; 2 Kron. 25:1; 26:3). Toen het koninkrijk sterk was geworden in zijn hand, liet hij degenen die zijn vader hadden vermoord, ter dood brengen, waarbij hij echter de wet van Mozes opvolgde doordat hij hun zonen niet strafte (2 Kon. 14:5, 6; Deut. 24:16). Zijn regering werd gekenmerkt door een mate van geestdrift voor de ware aanbidding, maar hij deed dit niet met een „onverdeeld hart”. Ook had hij ernstige tekortkomingen, wat zowel voor hemzelf als voor de natie Juda rampspoedige gevolgen had. Het verslag over zijn regering handelt voornamelijk over twee militaire veldtochten. — 2 Kron. 25:2.
Met een krijgsmacht van 300.000 man uit Juda en Benjamin streed Amazia eerst succesvol tegen Edom of Seïr. Ook had hij 100.000 soldaten uit Israël gehuurd, die hij echter op aanraden van een man Gods — ofschoon hij hun reeds had uitbetaald — weer naar huis stuurde. Jehovah schonk Amazia een glansrijke overwinning in het Zoutdal en stond hem toe 20.000 vijanden te doden en de stad Sela (Petra) in te nemen, die hij toen de naam Jokteël gaf. Amazia voerde echter de goden van Seïr mee en begon ze te aanbidden, waardoor Jehovah’s toorn tegen hem ontbrandde: „Waarom hebt gij de goden van het volk gezocht, die hun eigen volk niet uit uw hand hebben bevrijd?” Amazia verergerde het onrecht alleen maar door Jehovah’s profeet het stilzwijgen op te leggen. — 2 Kon. 14:7; 2 Kron. 25:5-16.
Amazia’s tweede veldtocht had van begin tot eind een tragisch verloop. De 100.000 soldaten uit Israël die waren ontslagen, plunderden op hun terugtocht naar het N. verscheidene steden van Juda. Misschien werd Amazia er hierdoor toe gebracht zo dwaas te handelen om Joas, de koning van het sterke noordelijke koninkrijk, uit te dagen met de woorden: „Kom toch. Laten wij elkaar in het aangezicht zien.” Joas’ antwoord kwam hierop neer: Wat dwaas van een doornig onkruid om zich te willen meten met een statige ceder, alleen maar om door een wild dier vertrapt te worden! Amazia weigerde echter te luisteren, kennelijk omdat hij vanwege zijn kort tevoren behaalde overwinning trots was geworden, maar in werkelijkheid omdat Jehovah hem er vanwege zijn afgoderij toe veroordeeld had de nederlaag te lijden. De strijd werd gevoerd te Beth-Semes; Juda vluchtte; Amazia werd gevangengenomen; er werd een bres van zo’n 180 m in de muur van Jeruzalem geslagen, en veel tempelschatten en gijzelaars werden meegenomen naar Samaria. — 2 Kon. 14:8-14; 2 Kron. 25:13, 17-24.
Vanaf de tijd dat Amazia zich van Jehovah’s aanbidding afkeerde, ging men een samenzwering tegen hem smeden, die Amazia er uiteindelijk toe noodzaakte naar Lachis te vluchten. Daar brachten de samenzweerders hem ter dood. Amazia werd door zijn 16-jarige zoon Azarja (Uzzia) opgevolgd. — 2 Kon. 14:17-21; 2 Kron. 25:25-28.