ARAUNA
(Ara̱u̱na) [betekenis onzeker].
Een Jebusiet, van wie de dorsvloer was die koning David kocht om daarop een altaar voor Jehovah op te richten. Dit geschiedde op aanwijzing van God opdat er een eind zou komen aan de gesel die door Davids volkstelling was veroorzaakt. — 2 Sam. 24:16-25; 1 Kron. 21:15-28.
Arauna bood de plaats, te zamen met runderen en hun houten werktuigen voor het offer, klaarblijkelijk kosteloos aan, maar David stond erop een prijs te betalen. Volgens het bericht in 2 Samuël 24:24 kocht David de dorsvloer en de runderen voor 50 zilveren sikkelen. In 1 Kronieken 21:25 is echter sprake van 600 gouden sikkelen, die David voor de plaats betaalde. De schrijver van Twee Samuël behandelt slechts de koop voor zover die verband houdt met de plaats van het altaar en de materialen voor het offer dat toen werd gebracht, zodat de door hem vermelde koopprijs uitsluitend op die dingen betrekking schijnt te hebben. De schrijver van Eén Kronieken daarentegen bespreekt alles wat met de later op het grondstuk gebouwde tempel in verband staat en associeert de koop met de tempelbouw (1 Kron. 22:1-6; 2 Kron. 3:1). Daar het gehele tempelgebied zeer groot was, schijnt de som van 600 gouden sikkelen betrekking te hebben op de koop van dit grote terrein en niet op het kleine stuk grond dat nodig was voor het altaar dat David eerst bouwde.
In de boeken Kronieken wordt Arauna Ornan genoemd. — 1 Kron. 21:18-28; 2 Kron. 3:1.