ARK VAN HET VERBOND.
De heilige kist die in het Allerheiligste van de tabernakel stond en op Jehovah’s bevel en volgens zijn ontwerp was vervaardigd. Het Hebreeuwse woord ’arōnʹ, dat op deze ark van het verbond betrekking heeft, wordt op andere plaatsen met „doodkist” (Gen. 50:26) en „kist” (2 Kon. 12:10) weergegeven. Een ander Hebreeuws woord, te·vahʹ, wordt gebruikt ter aanduiding van de ark van Noach en het biezen arkje waarin Mozes op de Nijl dreef (Gen. 6:14; Ex. 2:3). In de Griekse Geschriften staat voor beide Hebreeuwse uitdrukkingen echter de ene term ki·boʹtos. — Hebr. 9:4; 11:7.
De bijbelschrijvers gebruiken meer dan 20 verschillende benamingen om de ark van het verbond aan te duiden. De gebruikelijkste, „de ark van het verbond” (Joz. 3:6; Hebr. 9:4) en „de ark der getuigenis” (Ex. 25:22), behoren niet tot het taaleigen van een bepaalde schrijver, maar worden afwisselend gebruikt.
MODEL EN ONTWERP
Toen Jehovah Mozes de opdracht gaf de tabernakel te bouwen, gaf hij hem eerst het model en het ontwerp van de Ark, want ze zou het middelpunt en het belangrijkste voorwerp van de tabernakel en het gehele kamp van Israël zijn. De kist zelf was 21/2 el lang, 11/2 el breed en 11/2 el hoog (ongeveer 111 × 67 × 67 cm). Ze was vervaardigd van acaciahout en van binnen en van buiten met zuiver goud bekleed. Ze was „rondom” met een kunstige „gouden rand” of krans versierd. Het tweede gedeelte van de Ark, haar deksel, bestond niet slechts uit hout bekleed met goud, maar uit massief goud en was even lang en even breed als de kist. Op dit deksel bevonden zich twee gouden cherubs van gedreven werk (aan elk uiteinde van het deksel één), die, naar elkaar toegekeerd, met gebogen hoofd en naar boven uitgespreide vleugels de Ark bedekten (Ex. 25:10, 11, 17-22; 37:6-9). Dit deksel stond ook als „genadestoel” of „verzoendeksel” bekend. — Ex. 25:17, Leuvense Bijbel van N. v. Winghe (1838); Hebr. 9:5.
Om de Ark te kunnen dragen, werden er lange draagbomen gemaakt. Ze waren eveneens van acaciahout vervaardigd en met goud bekleed, en werden door de aan weerskanten van de Ark bevestigde ringen gestoken. Deze draagbomen mochten niet uit hun ringen worden verwijderd, en derhalve behoefden de dragers de Ark nooit aan te raken. Waar de ringen aan elke zijde van de Ark bevestigd waren, is niet met zekerheid te zeggen. Vier voetstukken of poten, „gebogen poten die als het ware dienden om te lopen” (Biblischer Commentar über das Alte Testament door C. F. Keil en F. Delitzsch, Deel 1, Boek 1, Leipzig 1866, blz. 509), bevonden zich aan de hoeken van de Ark om haar van de grond te verheffen — hoe hoog is niet bekend. Waarschijnlijk waren de ringen vlak boven de poten, zo niet aan de poten zelf bevestigd; immers hoe lager de ringen zaten, hoe hoger de Ark uitstak wanneer ze door de levieten op de schouders werd gedragen. — Ex. 25:12-16; Num. 4:5, 15; 1 Kon. 8:8; 1 Kron. 15:15.
GEBRUIK
De Ark diende als een heilig archief ter bewaring van heilige gedenkstukken of oorkonden, waartoe in de eerste plaats de twee tafelen der getuigenis of de Tien Geboden behoorden (Ex. 25:16). Ook bevonden zich in de Ark een „gouden kruik met het manna . . . en de staf van Aäron die uitgebot was”, maar die werden later, enige tijd vóór de bouw van de tempel van Salomo, verwijderd (Hebr. 9:4; Ex. 16:32-34; Num. 17:10; 1 Kon. 8:9; 2 Kron. 5:10). Kort voor zijn dood gaf Mozes de levitische priesters een exemplaar van het „wetboek”, dat zij niet in de Ark moesten leggen, maar „naast de ark van het verbond van Jehovah”, waar het moest dienen tot een getuigenis tegen hen. — Deut. 31:24-26.
Zinnebeeld van Gods tegenwoordigheid
Zolang de Ark aanwezig was, vormde ze een zinnebeeld van Gods tegenwoordigheid. Jehovah had beloofd: „En ik wil mij daar aan u vertonen en van boven het deksel, van tussen de twee cherubs die op de ark der getuigenis zijn, met u spreken.” „In een wolk zal ik boven het deksel verschijnen” (Ex. 25:22; Lev. 16:2). Samuël schreef dat Jehovah „op de cherubs zit” (1 Sam. 4:4). Derhalve dienden de cherubs als „afbeelding van de wagen” van Jehovah (1 Kron. 28:18). In overeenstemming hiermee wordt gezegd: „Telkens nu wanneer Mozes de tent der samenkomst binnenging om met hem [Jehovah] te spreken, dan hoorde hij de stem met hem spreken van boven het deksel dat op de ark der getuigenis lag, van tussen de twee cherubs; en hij sprak dan tot hem” (Num. 7:89). Later raadpleegden ook Jozua en de hogepriester Pinehas Jehovah vóór de Ark (Joz. 7:6-10; Recht. 20:27, 28). Maar in feite was het alleen de hogepriester die eenmaal per jaar het Allerheiligste betrad en de Ark zag, niet om met Jehovah te spreken, maar om de voor de Verzoendag voorgeschreven ceremonie te verrichten. — Lev. 16:2, 3, 13, 15, 17; Hebr. 9:7.
Geen amulet
De Ark was geen amulet. De aanwezigheid van de Ark op zich waarborgde geen succes; Jehovah’s zegen was afhankelijk van de geestelijke toestand waarin degenen die haar in bezit hadden, verkeerden en hun trouwe gehoorzaamheid. Het was dan ook aan ontrouw toe te schrijven dat de Israëlieten onder aanvoering van Jozua bij Ai een nederlaag leden, hoewel de Ark zich in hun kamp bevond (Joz. 7:1-6). Evenmin kon Israëls vertrouwen op de Ark, die zij zelfs op het slagveld meevoerden, verhoeden dat de Filistijnen 30.000 Israëlieten doodden en de Ark buitmaakten (1 Sam. 4:1-11). Toen de Ark door de Filistijnen werd teruggezonden, ontstond er grote vreugde en ging men ertoe over slachtoffers en dankoffers op te dragen. Maar Jehovah ’richtte een grote slachting onder het volk aan’. Waarom? „Omdat zij de ark van Jehovah hadden aanschouwd” en daardoor zijn gebod hadden overtreden (1 Sam. 6:11-21; Num. 4:6, 20). Hoevelen er precies bij deze gelegenheid zijn omgekomen, is niet zeker. De masoretische tekst luidt: „Zo sloeg hij zeventig man — vijftigduizend man — onder het volk neer.” Deze onduidelijke formulering is vermoedelijk een schrijffout, en de woorden „vijftigduizend man” zijn mogelijk een latere inlassing in de tekst. Volgens Syrische en Arabische vertalingen werden „vijfduizend en zeventig man” neergeslagen. In de Targoem van Jonathan staat: „En hij sloeg zeventig man onder de oudere mannen van het volk neer, en vijftigduizend onder de gemeente.” Volgens de Septuaginta werden er „zeventig man onder hen . . . en vijftigduizend van de mannen” neergeslagen. Josephus vermeldt dat er slechts zeventig man werden gedood. — De joodse geschiedenis, VI, i, 4.
PLAATSEN WAAR DE ARK HEEFT GESTAAN
Tot aan de oprichting van de tempel van Salomo had de Ark geen vaste standplaats. Toen het land zo goed als veroverd was (ca. 1467 v.G.T.), werd ze naar Silo gebracht, waar ze (afgezien van de tijd dat ze zich in Bethel bevond) klaarblijkelijk bleef totdat ze door de Filistijnen werd buitgemaakt (Joz. 18:1; 1 Sam. 3:3; 6:1). Nadat ze op Israëlitische bodem was teruggekeerd, rustte ze eerst in Beth-Semes en vervolgens in Kirjath-Jearim, waar ze ongeveer 70 jaar bleef (1 Sam. 6:11-14; 7:1, 2). Ten slotte werd ze, op de voorgeschreven wijze door de levieten gedragen, naar Jeruzalem gebracht (1 Kron. 15:2, 15). Daar stond ze gedurende de overige tijd dat David regeerde, in een tent. — 2 Sam. 6:12-19; 11:11.
Of de Ark naar Babylon werd meegenomen, wordt niet vermeld. Ze wordt in de opsomming van de voorwerpen die uit de tempel werden weggevoerd, niet genoemd. Ook wordt niet gezegd dat ze werd teruggebracht en in de herbouwde tempel van Zerubbabel werd geplaatst. Ze werd ook niet door een andere vervangen. Wanneer en onder welke omstandigheden de Ark verdween, is niet bekend. — 2 Kon. 25:13-17; 2 Kron. 36:18; Ezra 1:7-11; 7:12-19.
Jeremia voorzei dat er een tijd zou komen waarin er geen ark van het verbond meer zou zijn, maar dat men haar niet zou missen en dat het de aanbidders van Jehovah er niet slecht om zou vergaan dat zij de Ark niet in hun midden hadden. In plaats daarvan zou men „Jeruzalem de troon van Jehovah noemen” (Jer. 3:16, 17). In het boek Openbaring, dat in symbolische taal is geschreven, zegt Johannes dat „de ark van zijn [Jehovah’s] verbond . . . in zijn tempelheiligdom” in de hemel werd gezien. Deze ark beeldt waarschijnlijk de ark van het nieuwe verbond af. — Openb. 11:19.
[Illustratie op blz. 105]
Afbeelding van de ark van het verbond