BARUCH
(Ba̱ruch) [gezegend].
De secretaris van Jeremia. Baruch was de zoon van Neria en de broer van Seraja, de kwartiermeester van Zedekia, die aan de Eufraat Jeremia’s boekrol voorlas. — Jer. 32:12; 51:59.
In het 4de jaar van koning Jojakim (625 v.G.T.) begon Baruch de profetische boodschap betreffende de ondergang van Jeruzalem, die Jeremia hem dicteerde, op een boekrol te schrijven. In de late herfst van het volgende jaar (624) las Baruch de boekrol aan de ingang van het huis van Jehovah „ten aanhoren van het gehele volk” voor. Vervolgens werd hem verzocht haar aan de bijeengekomen vorsten voor te lezen. Toen zij de boodschap hoorden, werden zij bevreesd, en aangezien zij beseften hoe de koning zou reageren wanneer dit bericht hem ter ore kwam, smeekten zij Baruch dringend dat hij zich samen met Jeremia zou verbergen. Toen Jojakim de veroordelende woorden hoorde, verbrandde hij de boekrol stukje bij beetje en gebood hij Baruch en Jeremia te halen, „maar Jehovah hield hen verborgen”. Vervolgens schreef Baruch een andere door Jeremia gedicteerde rol, gelijk de eerste, die echter „nog vele dergelijke woorden” uit Jehovah’s mond bevatte. — Jer. 36:1-32.
Zestien jaar later, in het 10de jaar van Zedekia, slechts enkele maanden voordat Jeruzalem werd veroverd, nam Baruch de koopakten voor een terrein dat Jeremia van zijn neef had gekocht en deed ze in een aardewerken vat opdat ze veilig bewaard zouden blijven. — Jer. 32:9-16.
Toen Baruch zich er tijdens het schrijven van de eerste boekrol op een gegeven moment over beklaagde dat hij afgemat was, waarschuwde Jehovah hem geen ’grote dingen te blijven zoeken’. Niettemin werd hem wegens zijn getrouwheid beloofd dat hij overal waarheen hij zou gaan, beschermd en gespaard zou worden, en dit bleek ook zo te zijn, niet alleen tijdens de verschrikkelijke belegering van Jeruzalem maar ook daarna, toen het opstandige volk hem en Jeremia dwong met hen naar Egypte af te dalen. — Jer. 45:1-5; 43:4-7.
Over Baruchs latere leven bestaan heel wat tegenstrijdige overleveringen. Ook heeft men zijn naam ten onrechte met verscheidene apocriefe geschriften verbonden, die alle slechts van geringe of geen enkele betekenis zijn. Er kan echter met stelligheid worden gezegd dat Baruch een zeer bekwaam man en een grote steun voor Jeremia was. Dit wordt bevestigd door het feit dat Azarja en anderen hem er eens van beschuldigden dat hij Jeremia heimelijk tot het verkondigen van de waarschuwingsboodschappen had opgestookt. — Jer. 43:1-3.