Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1419-1420
  • Slaan

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Slaan
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Vergelijkbare artikelen
  • Slaan
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Geselen
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Gesel
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Zweep voor geseling
    Nieuwewereldvertaling van de Bijbel (studie-uitgave)
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1419-1420

SLAAN.

De Mozaïsche wet voorzag in slaan als vorm van straf. Dit gebeurde met een stok of een roede. De rechters moesten het aantal toe te dienen slagen bepalen, waarbij zij de ernst van het gepleegde misdrijf, alsook het motief, de omstandigheden, enz. in aanmerking namen. De wijze van de strafvoltrekking was voorgeschreven: „De rechter [moet] hem . . . doen neerliggen en hem in zijn tegenwoordigheid een aantal slagen . . . laten toedienen overeenkomstig zijn goddeloze daad.” De straf mocht niet meer dan 40 slagen bedragen (Deut. 25:2, 3). De reden die voor deze beperking werd gegeven, was dat meer dan dit aantal de persoon in de ogen van zijn landgenoten te schande zou maken. Dit is een van de voorbeelden waardoor wordt aangetoond dat de via Mozes gegeven Wet geen ruimte liet voor wrede of buitenissige straffen. De straf had correctie ten doel, niet vergelding, en ze was niet wreed zoals de straffen die bij andere volken gebruikelijk waren. Degene die de slagen toediende, zou gestraft worden indien hij het wettelijke aantal slagen overschreed. Daarom beperkten de joden het aantal slagen tot 39, teneinde de limiet niet per ongeluk te overschrijden en daardoor de wet te overtreden. — 2 Kor. 11:24.

Een Hebreeuwse slavenhouder mocht zijn slaaf (of slavin) met een stok slaan indien de slaaf ongehoorzaam of opstandig was. Maar als de slaaf tijdens de kastijding stierf, moest de slavenhouder gestraft worden. Bleef de slaaf echter nog een dag of twee in leven, dan zou dit een aanwijzing zijn dat de slavenhouder geen moordzuchtige bedoelingen had. Hij had het recht disciplinaire straf toe te dienen, want de slaaf was „zijn geld”. Het was erg onwaarschijnlijk dat iemand zijn eigen kostbare bezit volledig zou willen vernietigen, waardoor hij zichzelf schade zou berokkenen. Ook zou het, indien de slaaf na het verstrijken van één of meer dagen stierf, misschien niet zeker zijn of de dood het gevolg was van de kastijding of van een andere oorzaak. Bleef de slaaf dus nog een dag of twee in leven, dan zou de meester niet gestraft worden (Ex. 21:20, 21). Joodse commentators zeggen dat deze wet slechts voor buitenlandse slaven gold, omdat alleen zij als eigendom, als „zijn geld”, konden worden beschouwd.

Indien een man zijn vrouw ervan beschuldigde dat zij hem bedrogen had door te beweren maagd te zijn toen zij met hem trouwde, en het een valse beschuldiging bleek te zijn, dan moesten de oudere mannen van de stad in hun hoedanigheid van rechters hem streng onderrichten en hem tevens een geldboete opleggen, omdat hij een maagd in Israël een slechte naam had bezorgd. Dit strenge onderricht zou hebben kunnen bestaan in het toedienen van een bepaald aantal stokslagen. — Deut. 22:13-19.

De Schrift beklemtoont herhaaldelijk het nut van slagen als middel om streng onderricht toe te dienen. Spreuken 20:30 toont aan dat streng onderricht zeer diepgaand kan zijn en een goede uitwerking op de persoon in kwestie kan hebben. Daar staat: „Kneuswonden zijn het die het kwaad wegschuren; en slagen de binnenste delen van de buik.” Iemand die op deze wijze streng onderricht ontvangt, dient in te zien dat hij dwaas gehandeld heeft en dient zich te veranderen (Spr. 10:13; 19:29). Wie werkelijk wijs is, kan door woorden gecorrigeerd worden, zodat het niet nodig zal zijn hem te slaan.

Aangezien alle mensen „met dwaling” voortgebracht en „in zonde” ontvangen worden (Ps. 51:5), geeft de Schrift ouders de raad om consequent te zijn in het hanteren van de roede van autoriteit, die soms ook de letterlijke roede kan omvatten (Spr. 22:15). Daardoor kan het kind voor het verlies van Gods gunst of zelfs voor de dood worden behoed. — Spr. 23:13, 14.

Het schijnt dat de joden zich niet tot de roede bleven beperken, maar later de gesel gebruikten (Hebr. 11:36). Dit is een hardere straf dan het slaan met de roede, en hoewel geseling in Jezus’ dagen op aarde een wettelijk geoorloofde straf was, berustte deze straftoediening niet op de Wet. — Matth. 10:17; 23:34.

De Romeinen dienden slagen toe met de roede, nadat de gestrafte de bovenklederen waren uitgetrokken (Hand. 16:22, 23). Ook gebruikten zij de gesel. Het slachtoffer werd voor de geseling uitgestrekt, en zijn handen werden kennelijk met riemen aan een paal vastgebonden (Hand. 22:25, 29). Het was onwettig een Romeins burger te geselen. Op grond van de lex Porcia en de lex Sempronia uit respectievelijk 248 v.G.T. en 123 v.G.T. waren Romeinse burgers vrijgesteld van geseling. — Hand. 22:25.

Het vreselijkste geselwerktuig stond bekend als de flagellum. Deze bestond uit een handvat waaraan verscheidene koorden of leren riemen bevestigd waren. Deze riemen werden verzwaard met scherpe stukken been of metaal om de slagen pijnlijker en doeltreffender te maken.

Het aantal toe te dienen slagen werd helemaal aan de bevelhebber overgelaten. Afhankelijk van de wreedheid van degene die de kastijding toediende, werden de slagen op de rug en soms zelfs op de lendenen, in het gelaat of op de buik toegebracht. Het was niet ongewoon dat een slachtoffer onder zo’n geseling stierf. De Romeinen ’verhoorden’ personen soms onder geseling teneinde een bekentenis of een getuigenis los te krijgen. — Hand. 22:24.

Voordat iemand aan de paal werd gehangen, werd hij gewoonlijk gegeseld. Nadat Pilatus gezwicht was voor het aanhoudende geschreeuw van de joden om Jezus aan de paal te hangen en hij hun Barabbas vrijgelaten had, wordt ons bericht: „Toen nam Pilatus dan Jezus en geselde hem” (Joh. 19:1; Matth. 20:19; 27:26; Mark. 15:15). Jezus zei tot zijn discipelen dat zij ter wille van zijn naam in de synagogen geslagen zouden worden (Mark. 13:9). Die profetie ging vele malen in vervulling. Sommige van de apostelen werden gearresteerd en voor het joodse Sanhedrin geleid en werden nadat zij geweigerd hadden ermee in te stemmen met hun predikingswerk op te houden, gegeseld (Hand. 5:40). Saulus, die later de apostel Paulus werd, was vóór zijn bekering een fel vervolger van christenen, liet hen in de gevangenis werpen en hen in de ene synagoge na de andere geselen (Hand. 22:19). Paulus zelf kreeg nadat hij een christen was geworden, vele malen slaag van de joden. — 2 Kor. 11:24; Hand. 21:32.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen