TAK, SPRUIT.
In de bijbel worden verscheidene Hebreeuwse en Griekse woorden met tak, spruit, rank, scheut, uitloper, twijg, loot, rijsje en boomtop weergegeven. Boomtakken speelden in Israëls aanbidding een rol. Tijdens het Loofhuttenfeest, dat in de zevende maand (Ethanim of Tisjri) werd gevierd, gebruikte men takken van palm- en olijfbomen, mirten en populieren om hutten te maken waarin men tijdens het feest kon wonen. — Lev. 23:40; Neh. 8:15.
Bij Jezus’ intocht in Jeruzalem op 9 Nisan 33 G.T. begroette de menigte die voor het Pascha en het feest der ongezuurde broden naar Jeruzalem was gekomen hem door met palmtakken te zwaaien en hem als de koning van Israël te verwelkomen (Joh. 12:12, 13). De „grote schare” die in Johannes’ visioen in Openbaring hoofdstuk 7 wordt afgebeeld, zwaait eveneens met palmtakken als zij redding toeschrijven aan God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam. — Openb. 7:9, 10.
FIGUURLIJK GEBRUIK
Jezus groeide op in het plaatsje Nazareth, welke naam „Spruit-stad” betekent. De apostel Mattheüs wijst erop dat Jezus als vervulling van een profetie een Nazarener (waarschijnlijk afgeleid van het Hebreeuwse neʹtser, „tak of spruit”) werd genoemd, waarbij hij kennelijk op de profetie uit Jesaja 11:1 doelde. — Matth. 2:23.
De apostel Paulus vergelijkt de gemeente van de joden, die van nature voor het hemelse koninkrijk in aanmerking kwamen, met een olijfboom die een vastgesteld aantal takken aan zijn stam heeft zitten. Aangezien slechts weinig joden Christus aanvaardden, terwijl de meerderheid hem verwierp, werden er wilde olijftakken (mensen uit de natiën, heidenen) geënt om „weggebroken” natuurlijke takken (joden) te vervangen. Zo wordt het volledige door God verordineerde aantal bereikt, dat ten slotte uit joden en heidenen zal bestaan. — Rom. 11:17-24.
„Spruit” of „tak” en de hierboven genoemde verwante uitdrukkingen worden in de Schrift voor een zoon of nakomeling gebruikt. Wanneer Jakob zijn zonen zegent, noemt hij Jozef een spruit (Hebreeuws: ben, zoon) (Gen. 49:22). Een vernietiging waarbij wortel noch tak wordt overgelaten, betekent de uitroeiing van een hele familie of van allen die tot een bepaald geslacht behoren, of volledige vernietiging zonder ook maar enige kans op herstel. — Mal. 4:1; vergelijk Jesaja 5:24; Hosea 9:16.
Spruit. In de Hebreeuwse Geschriften wordt profetisch over Jezus Christus gesproken als Jehovah’s knecht „Spruit” (NW, NBG e.a.; Zach. 3:8). In Zacharia 6:12, 13 wordt over „de man wiens naam Spruit is” gezegd dat hij de tempel van Jehovah zal bouwen en als priester op zijn troon zal zitten. Dit kan op niemand anders slaan dan op Jezus Christus, aangezien onder Gods regeling alleen hij het ambt van zowel koning als priester kan vervullen. Jezus Christus is de rechtvaardige „spruit” die volgens de belofte voor David verwekt zou worden. Deze zal rechtvaardigheid en gerechtigheid oefenen (Jer. 23:5; 33:15; vergelijk Jesaja 53:2; Openbaring 22:16). Hij wordt ook een rijsje en een spruit van Isaï, Davids vader, genoemd. — Jes. 11:1.
Het einde van de Babylonische koningsdynastie werd afgebeeld door deze te vergelijken met een „verfoeide spruit”, die werd weggeworpen en geen begrafenis verdiende. — Jes. 14:19.
Woorden als „spruit” en „tak” en soortgelijke uitdrukkingen worden in verband gebracht met voorspoed, toename en zegeningen van Jehovah, de Schepper, die ook bewerkt dat tuingewassen en bomen ontspruiten en groeien (Jes. 4:2, NW, Stud., voetn.; 60:21, 22; Job 29:19). „Net als loof zullen de rechtvaardigen gedijen [„de rechtvaardigen zullen groenen als een blad”, Lu]” luidt Gods belofte. — Spr. 11:28.