KAJAFAS
(Ka̱jafas) [neerdrukking].
Jozef Kajafas was de hogepriester ten tijde van Jezus’ aardse bediening (Luk. 3:2). Hij was de schoonzoon van hogepriester Annas (Joh. 18:13; zie ANNAS) en was omstreeks het jaar 18 G.T. (hoewel sommigen een later jaartal, het jaar 26, noemen) door Valerius Gratus, de voorganger van Pontius Pilatus, in zijn ambt aangesteld. Hij bekleedde dit ambt tot het jaar 36 of 37, langer dan een van zijn onmiddellijke voorgangers, wat te danken was aan zijn bekwame diplomatie en zijn samenwerking met de Romeinse regering. Naar verluidt waren hij en Pilatus goede vrienden. Kajafas was een Sadduceeër. — Hand. 5:17.
Als een van de aanvoerders bij de samenzwering om Jezus uit de weg te ruimen, profeteerde Kajafas — echter niet uit zichzelf — dat Jezus binnenkort voor de natie zou sterven, en hij verleende zijn algehele steun om dit te bewerkstelligen (Joh. 11:49-53; 18:12-14). Bij Jezus’ berechting voor het Sanhedrin scheurde Kajafas zijn kleren en zei: „Hij heeft gelasterd!” (Matth. 26:65) Toen Jezus voor Pilatus stond, bevond Kajafas zich ongetwijfeld ook onder degenen die schreeuwden: „Aan de paal met hem! Aan de paal met hem!” (Joh. 19:6, 11) en die wilden dat Barabbas in plaats van Jezus vrijgelaten zou worden (Matth. 27:20, 21; Mark. 15:11) en die riepen: „Wij hebben geen andere koning dan caesar” (Joh. 19:15). Hij was ook een van degenen die protesteerden tegen het opschrift dat boven Jezus’ hoofd werd aangebracht en dat luidde: „De koning der joden.” — Joh. 19:21.
De dood van Jezus betekende niet het einde van Kajafas’ rol als een van de voornaamste vervolgers van het prille christendom. Later werden de apostelen voor deze religieuze heerser gesleept en hun werd uitdrukkelijk geboden met prediken op te houden; zij werden bedreigd en zelfs gegeseld, maar tevergeefs. „Zij bleven zonder ophouden elke dag in de tempel en van huis tot huis onderwijzen”, in weerwil van Kajafas (Hand. 4:5-7; 5:17, 18, 21, 27, 28, 40, 42). Behalve het bloed van Jezus kleefde al spoedig ook het bloed van de rechtvaardige Stefanus aan de zomen van het kleed van Kajafas, die tevens zorgde dat Saulus van Tarsus introductiebrieven kreeg om de moorddadige campagne tot Damaskus uit te breiden (Hand. 7:1, 54-60; 9:1, 2). Niet lang daarna echter werd Kajafas door Vitellius, een Romeinse functionaris, afgezet, waarna de vernederde man, niet bij machte de smaad te dragen, naar verluidt zelfmoord pleegde.