KANA
(Ka̱na) [waarschijnlijk van het Hebreeuwse woord qa·nehʹ, dat „riet” betekent; vandaar: rietplaats].
De plaats waar Nathanaël vandaan kwam (Joh. 21:2). Kennelijk was het al op de derde dag nadat Nathanaël aan Jezus was voorgesteld en een discipel was geworden, dat Jezus in Kana was en een bruiloftsfeest bijwoonde, waarop ook Jezus’ moeder en broers aanwezig waren. Hier verrichtte hij zijn eerste wonderteken door water in voortreffelijke wijn te veranderen. Vanhier daalde hij met zijn familie en zijn discipelen „af naar Kapernaüm” (Joh. 1:43-49; 2:1-12). Toen Jezus later opnieuw in Kana was, werd hij aangesproken door een dienaar van de koning, die hem smeekte naar Kapernaüm ’af te dalen’ om zijn stervende zoon te genezen. Jezus bracht de genezing tot stand zonder zich erheen te begeven. — Joh. 4:46-54.
Er zijn voldoende aanwijzingen om Kana te vereenzelvigen met Chirbet Qana, dat ca. 14 km ten N. van Nazareth ligt. Hier liggen op een heuvel aan de rand van de vlakte van Asochis, die thans de Battoefvlakte heet, de ruïnes van een oud dorp.