KRONIEKEN, DE BOEKEN DER.
Twee geïnspireerde boeken van de Hebreeuwse Geschriften die in de oorspronkelijke Hebreeuwse canon blijkbaar één boek waren. De masoreten beschouwden ze als één enkel werk, en ze worden als één boek gerekend in de telling volgens welke de Hebreeuwse Geschriften uit 22 of 24 boeken bestaan, en als twee boeken in de telling die het totale aantal boeken op 39 brengt. De verdeling in twee boeken gaat schijnbaar terug op de vertalers van de Septuaginta. In de Hebreeuwse bijbels vindt men deze tweedeling pas sedert de 16de eeuw. In de Hebreeuwse bijbel komt Kronieken aan het einde van het gedeelte dat als „Geschriften” wordt aangeduid. De Hebreeuwse naam, Div·rēʹ Hai-ja·mimʹ, betekent „De aangelegenheden (voorvallen; gebeurtenissen) der dagen”. Hiëronymus gaf de boeken de naam „Kronieken”, welke aanduiding in onze Nederlandse bijbel is overgenomen. Een kroniek is een verslag van gebeurtenissen in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden. De Griekse titel (in de Septuaginta) is Pa·ra·lei·poʹme·non, wat „[in de boeken Samuël en Koningen] Overgeslagen (Onverteld gelaten; Weggelaten) dingen” betekent. Aangezien Kronieken echter geenszins een aanvulling op die boeken is, was de aanduiding onjuist.
SCHRIJVER, WANNEER GESCHREVEN, BESCHREVEN PERIODE
De joodse priester Ezra wordt, om een aantal redenen, als de schrijver beschouwd. De joodse overlevering houdt er reeds lang deze zienswijze op na. Ze wordt ook ondersteund door de treffende overeenkomst die er tussen de schrijfstijl van Kronieken en de stijl van het boek Ezra bestaat. Bovendien komt het einde van Twee Kronieken en het begin van Ezra praktisch woordelijk met elkaar overeen. Ook wordt het decreet van Cyrus, dat aan het einde van Twee Kronieken voorkomt, volledig weergegeven in het boek Ezra, wat erop duidt dat de schrijver het boek Kronieken voltooide met de bedoeling nog een boek (Ezra) te schrijven waarin het decreet en de uitvoering ervan vollediger behandeld zouden worden. Kronieken werd omstreeks 460 v.G.T. voltooid. Mogelijk met uitzondering van de Psalmen werden slechts drie boeken van de Hebreeuwse canon later voltooid, namelijk Ezra, Nehemia en Maleachi.
Afgezien van de geslachtsregisters die met Adam beginnen, behandelt Kronieken de periode vanaf de dood van koning Saul tot de wegvoering van ballingen naar Babylon, terwijl aan het slot melding wordt gemaakt van het decreet dat Cyrus aan het einde van de 70-jarige ballingschap uitvaardigde.
BRONNEN
Ezra ging ervan uit dat zijn lezers bekend waren met de boeken Koningen en trachtte daarom niet dezelfde stof te behandelen. Passages die in sommige gevallen nauwkeurig of bijna nauwkeurig overeenkomen met gedeelten van Koningen, nam hij slechts op teneinde door het onderlinge verband betekenis te verlenen aan de aanvullende inlichtingen die hij in Kronieken optekende. Het kan zijn dat Ezra voor bronnenmateriaal gebruik maakte van zowel de boeken Samuël en Koningen als andere bijbelgedeelten, maar het schijnt dat hij in de meeste, zo niet in alle gevallen toegang had tot geschriften over het voorhanden zijn waarvan men thans niets weet. Sommige hiervan waren misschien staatsdocumenten van de rijken Israël en Juda, of ook geslachtsregisters en door profeten samengestelde historische werken, alsmede documenten die zich in het bezit van stam- of familiehoofden bevonden. Ten dele waren de bronnen ongetwijfeld het werk van beroepsschrijvers (1 Kon. 4:3). In de Apocriefen (2 Makkabeeën 2:13) staat dat Nehemia boeken verzamelde om een bibliotheek aan te leggen. Indien dit zo is, kan het zijn dat Ezra, die niet alleen „een vaardig afschrijver inzake de wet van Mozes” was, maar ook een buitengewoon goed vorser, deze boeken heeft geraadpleegd. — Ezra 7:6.
Ezra noemt vele documenten die hij als bronnen gebruikt heeft. Volgens sommigen zijn het er wel 25 of meer. Tot deze bronnen behoorden ongetwijfeld de boeken Koningen en andere canonieke boeken. Ezra noemt of beschrijft enkele van de door hem gebruikte bronnen als volgt:
(1) Het Boek van de koningen van Juda en van Israël (2 Kron. 16:11; 25:26)
(2) Het Boek van de koningen van Israël en van Juda (2 Kron. 27:7; 35:27)
(3) Het Boek van de koningen van Israël (2 Kron. 20:34)
(De bovengenoemde bronnen kunnen betrekking hebben op dezelfde collectie staatsdocumenten, die alleen onder een andere titel worden vermeld, of ze kunnen doelen op de boeken Koningen in onze bijbel.)
(4) Het Boek van de koningen van Israël (klaarblijkelijk een genealogisch werk) (1 Kron. 9:1)
(5) De uiteenzetting van het Boek der koningen (2 Kron. 24:27) (voor inlichtingen over Joas van Juda)
(6) De aangelegenheden van de koningen van Israël (2 Kron. 33:18) (voor inlichtingen over Manasse)
(7) De woorden van de ziener Samuël en van de profeet Nathan en van de visionair Gad (1 Kron. 29:29) (voor inlichtingen over David) (Hiermee kunnen één, twee of drie werken bedoeld zijn; of er kan gedoeld worden op Rechters en de boeken Samuël.)
(8) De woorden van de profeet Nathan (2 Kron. 9:29) (voor inlichtingen over Salomo)
(9) De profetie van de Siloniet Ahia (2 Kron. 9:29) (over Salomo)
(10) „Schreef Semaja” (1 Kron. 24:6) (over David); de woorden van de profeet Semaja en van de visionair Iddo, volgens de inschrijving in het geslachtsregister (2 Kron. 12:15) (over Rehabeam) (misschien twee of drie bronnen)
(11) De woorden van Jehu, de zoon van Hanani, die werden opgenomen in het Boek van de koningen van Israël) (2 Kron. 20:34) (Josafat)
(12) De rest van de aangelegenheden van Uzzia, die door de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, zijn beschreven (2 Kron. 26:22)
(13) De woorden van (Manasses) visionairs (2 Kron. 33:19)
(14) Klaagliederen (van Jeremia en mogelijk van zangers) (2 Kron. 35:25) (over Josia)
(15) De uiteenzetting van de profeet Iddo (2 Kron. 13:22) (over Abia)
(16) Het verslag van de aangelegenheden van de dagen van koning David (1 Kron. 27:24)
(17) Het gebod van David en van Gad en van de profeet Nathan (2 Kron. 29:25) (door Hizkia ten uitvoer gebracht)
(18) Het geschrift van David en van zijn zoon Salomo (2 Kron. 35:4) (door Josia vermeld)
(19) Het gebod van David en van Asaf en van Heman en van Jeduthun, de visionair van de koning (2 Kron. 35:15) (in verband met de daden van Josia vermeld)
(20) Het schrijven van Elia aan koning Joram van Juda (2 Kron. 21:12-15)
(Sommige van de bovengenoemde vermeldingen kunnen betrekking hebben op een en hetzelfde boek of op bijbelboeken, vooral wanneer het om de profetische boeken gaat. In Kronieken wordt ook melding gemaakt van geschriften, vooral geslachtsregisters, die betrekking kunnen hebben op andere bronnen die door Ezra werden gebruikt.)
Het is duidelijk dat Ezra geen onnauwkeurige geschiedschrijver was, maar dat hij uiterst zorgvuldig was en alle hem beschikbare bronnen nauwgezet doorvorste doordat hij kennelijk elk document dat licht op het desbetreffende onderwerp wierp, raadpleegde. Hij documenteert zijn geschriften, niet slechts als bewijs voor de nauwkeurigheid van wat hij heeft geschreven, maar ook om de toenmalige lezer voor meer details naar andere bronnen te verwijzen. Ezra’s nauwgezette grondigheid dient ons het volste vertrouwen in de nauwkeurigheid en historische authenticiteit van Kronieken in te boezemen. Maar bovenal kunnen wij van de betrouwbaarheid van Kronieken verzekerd zijn omdat wij weten dat Ezra onder inspiratie schreef (2 Tim. 3:16) en omdat Kronieken deel uitmaakt van de Hebreeuwse canon, die door Jezus en de apostelen volledig werd aanvaard (Luk. 24:27, 44). Bovendien vormen de boeken Kronieken een deel van het volledige geschreven Woord van God, over de zuiverheid waarvan God in het belang van de volgelingen van zijn Zoon, Jezus Christus, waakt. Al deze feiten stempelen Kronieken werkelijk tot een bron waaruit geloof geput kan worden.
DOEL
Ezra stelde zich in zijn geschrift niet slechts ten doel aan te vullen wat in de boeken Samuël en Koningen weggelaten was; hij ontdekte veeleer dat onder de teruggekeerde ballingen de behoefte bestond een samenvatting van de geschiedenis van hun natie te hebben. Zijn geschrift was ongetwijfeld voor deze kort voordien teruggekeerde ballingen bestemd, daar hun kennis omtrent de geschiedenis en de gebruiken van hun religie veel te wensen overliet. Zij moesten geïnformeerd worden over de tempeldienst en de taken van de levieten, en Ezra verschafte deze informatie. En voor de teruggekeerde ballingen waren er maar weinig dingen die hen meer interesseerden dan hun geslachtsregisters, waaraan Ezra veel aandacht schonk. De Israëlieten vormden weer een natie; zij waren in hun eigen land en hadden een tempel, een priesterschap en een stadhouder, zij het dan geen koning. Zij zouden tot aan de komst van de Messias als natie blijven bestaan. Zij hadden de inlichtingen in Kronieken nodig voor het bewaren van de eenheid en de ware aanbidding.
Samuël en Jeremia waren beiden geschiedschrijvers, maar zij waren ook levieten. Jeremia was profeet en priester. Ezra was priester. Maar het is onjuist te zeggen dat Jeremia zich speciaal interesseerde voor de vervulling van profetieën en niet zozeer voor de aangelegenheden van de tempeldienst, en dat Ezra zich speciaal interesseerde voor het werk van de levieten en niet zozeer voor profetieën, want beiden waren dienstknechten van God en hadden belangstelling voor zijn woorden en zijn bemoeienissen met zijn volk en voor alles wat met de aanbidding samenhing. Ezra beoogde met zijn schrijven alleen een speciaal doel en liet zich niet door het een of andere vooroordeel leiden maar werd in feite door Jehovah geïnspireerd om Kronieken en het boek Ezra te schrijven. Zoals Willis J. Beecher in The International Standard Bible Encyclopaedia schrijft:
„[Ezra] stelde zich ten doel historisch materiaal te behouden dat naar zijn mening verloren dreigde te gaan, materiaal betreffende de tempeldienst, maar ook betreffende heel wat andere zaken. Met de speurzin van een geschiedschrijver wist hij alle mogelijke details te vergaren en ze voor alle tijden te boek te stellen. Goddelijke inspiratie . . . leidde hem daarbij. Hij wilde datgene wat hij als historische feiten beschouwde, voor het nageslacht behouden.” — Deel I, blz. 632.
C. F. Keil schrijft in zijn commentaar over de boeken der Kronieken: „Wij zien duidelijk dat de kroniekschrijver niet alleen de dienst van de levieten in gedachten had, maar ook en hoofdzakelijk de houding van het volk en hun vorsten ten opzichte van de Heer en Zijn wet; en dat hij vanuit dit gezichtspunt de geschiedenis van zijn volk voorafgaande aan de ballingschap beschouwd en opgetekend heeft. Maar uit de aanhalingen die wij hebben gedaan, voor zover ze praktische opmerkingen van de geschiedschrijver bevatten, treedt ook niet minder duidelijk aan het licht dat het zijn bedoeling was zijn tijdgenoten de geschiedenis van het verleden als een spiegel voor te houden waarin zij konden zien wat de consequenties zouden zijn van hun gedrag jegens de God van hun vaders. Hij wil zich niet, zoals de schrijver van de boeken der Koningen dit doet, louter tot de vermelding van geschiedkundige gebeurtenissen en feiten beperken, maar brengt de feiten en gebeurtenissen in verband met het gedrag van de koningen en het volk jegens de Heer en tracht de historische feiten zo te belichten dat ze een les vormen, namelijk dat God getrouwheid aan Zijn verbond met geluk en zegen beloont, maar dat hij het trouweloos afwijken daarvan met strafgerichten wreekt.” — Biblischer Commentar über das Alte Testament, C. F. Keil en F. Delitzsch, Leipzig, 1870.
De joden die in 537 v.G.T. uit Babylon terugkeerden, deden dit niet met het oogmerk een politieke onafhankelijke staat te stichten, maar om de ware aanbidding te herstellen, zodat zij er direct toe overgingen het altaar op te richten en vervolgens de herbouw van de tempel ter hand namen. Het was daarom passend dat Ezra veel te zeggen had over de aanbidding en de dienst van de priesters en de levieten. Ook de geslachtsregisters waren belangrijk. Uit Ezra 2:59-63 blijkt dat sommigen, onder wie bepaalde zonen van de priesters, hun geslachtsregister niet meer konden vinden om hun afstamming in het openbaar te laten vaststellen. In Babylon waren deze geslachtsregisters waarschijnlijk niet zo belangrijk geweest, maar nu hadden de Israëlieten ze nodig om weer in het bezit van het erfdeel van hun vaders te komen. Dit is een van de redenen waarom Ezra de geslachtsregisters samenstelde, die thans ook voor bijbelgeleerden zeer nuttig zijn.
Zo zien wij dat Ezra, die Kronieken schreef, zich mogelijk wat minder tot de vermelding van puur de historische feiten beperkte dan Jeremia, die Koningen schreef, omdat Ezra zijn tijdgenoten tot getrouwheid jegens Jehovah wilde aanmanen. Hij moedigde hen aan hun verbondsverplichtingen na te komen door Israëls geschiedenis uit het verleden scherp te belichten, terwijl hij vooral aan de hand van werkelijke geschiedkundige voorbeelden duidelijk liet uitkomen waartoe het leidde wanneer de Israëlieten getrouw aan de ware aanbidding vasthielden en welke rampspoedige gevolgen het had wanneer zij de aanbidding van Jehovah God de rug toekeerden.
AUTHENTICITEIT
De voorgaande informatie pleit zeer voor de authenticiteit van Kronieken. Degenen die de betrouwbaarheid van de historische verslagen in twijfel trekken, bestrijden gewoonlijk de historische echtheid van vrijwel alle bijbelboeken. Van het standpunt der archeologen uit zegt professor W. F. Albright: „Kronieken bevat een aanzienlijke hoeveelheid origineel materiaal dat over de geschiedenis van Juda handelt en niet in Koningen te vinden is en . . . de historische waarde van dit originele materiaal wordt door archeologische ontdekkingen bevestigd.” — Bulletin of the Ameri-can Schools of Oriental Research nr. 100, 1945, blz. 18.
WAARDE VAN DE BOEKEN
Met het oog op ons geloof en begrip van de bijbel is het heel fijn dat de boeken Kronieken zijn geschreven. Ezra vermeldt veel dat met de tempeldienst en de diensttoewijzingen van de priesters, levieten, poortwachters, zangers en musici te maken heeft. Hij verschaft veel details die verband houden met de ware aanbidding, zoals het overbrengen van de Ark naar Jeruzalem door David (1 Kron. hfdst. 15, 16); Davids voorbereidingen voor de tempelbouw en de tempeldienst (1 Kron. hfdst. 22–29); het feit dat de priesters ten tijde van de afscheiding van de tien stammen trouw bleven aan Rehabeam (2 Kron. 11:13-17); de oorlog tussen Abia en Jerobeam (2 Kron. hfdst. 13); de hervormingen ten gunste van de ware religie onder Asa (2 Kron. hfdst. 14, 15), Josafat (2 Kron. hfdst. 17, 19, 20), Hizkia (2 Kron. hfdst. 29–31) en Josia (2 Kron. hfdst. 34, 35); Uzzia’s vermetelheid, waarvoor hij met melaatsheid werd geslagen (2 Kron. 26:16-21), en Manasses berouw. — 2 Kron. 33:10-20.
Ezra toont dat hij niet alleen geïnteresseerd is in de priesters en hun aangelegenheden, maar ook in de profeten (2 Kron. 20:20; 36:12, 16). Hij gebruikt de woorden profeet, ziener of visionair minstens 45 maal en vermeldt aanvullende informatie over veel profeten en personen wier namen nergens anders in de Schrift worden genoemd. Enkele daarvan zijn Iddo; Eliëzer, de zoon van Dodava; Jahaziël, de zoon van Zacharia; verscheidene Zacharia’s en Oded, die in de dagen van koning Achaz van Juda leefde.
Kronieken bevat heel wat informatie die onze kennis van de geschiedenis van Israël afrondt, bijvoorbeeld het bericht over de ziekte en de begrafenis van Asa en over het slechte gedrag van Joas nadat de hogepriester Jojada gestorven was. Dan zijn er de geslachtsregisters, die belangrijk zijn om de afstammingslijn van Christus alsook andere belangrijke dingen vast te stellen. De boeken zijn ook een hulp om een nauwkeurige chronologie op te stellen. Wij zien daarin de wijsheid van Jehovah, de Auteur van de bijbel, die zijn dienstknecht Ezra deze dingen liet optekenen om datgene wat noodzakelijk was aan te vullen zodat degenen die in de bijbel geloven, het meest volledige en harmonieuze verslag van ’s mensen geschiedenis zouden hebben. — Zie het boek „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”, blz. 75-84.
OVERZICHT VAN DE INHOUD
ÉÉN KRONIEKEN
I. Geslachtsregisters vanaf Adam (1:1–9:44)
A. Van Adam tot de 12 zonen van Jakob (1:1–2:2)
B. Jakobs nakomelingschap (2:3–9:44)
1. Juda’s nakomelingschap (2:3–4:23). In hoofdstuk 3, Davids geslachtslijn via Salomo tot Jojachin (Jechonja), die in Babylon in het leven werd gehouden en daar zonen kreeg; vervolgens tot Zerubbabel en zijn nageslacht
2. Simeon, Ruben, Gad, de halve stam Manasse aan de overzijde van de Jordaan (4:24–5:26)
3. Levi’s nakomelingschap, waartoe de lijn van priesters behoorde, van Aäron tot Jozadak, de vader van de hogepriester Jozua, die met Zerubbabel uit ballingschap terugkeerde (6:1-81)
4. Issaschar, Benjamin, Naftali, de halve stam Manasse (blijkbaar ten W. van de Jordaan), Efraïm en Aser (7:1–8:40)
5. Inwoners van Jeruzalem en de familie van Saul (9:1-44)
II. Geschiedenis van David (40-jarige regering) (10:1–29:30)
A. Ondergang van Saul en zijn huis (10:1-14)
B. David in het koninkrijk bevestigd; verovert Sion (11:1–12:40)
1. Te Hebron door heel Israël gezalfd; neemt Sion in (11:1-9)
2. Zijn sterke mannen (11:10–12:40)
C. David en de ark van Jehovah (13:1–16:43)
1. De Ark op een wagen vervoerd; Uzza sterft omdat hij de Ark aanraakt; de Ark in het huis van Obed-Edom (13:1-14)
2. Hiram zendt David hout en handwerkslieden, die voor hem een huis moeten bouwen; de Filistijnen tweemaal verslagen (14:1-17)
3. Levieten georganiseerd; de Ark naar Sion gebracht (15:1–16:43)
D. David en Jehovah’s huis; Koninkrijksverbond (17:1-27)
E. Davids veroveringen (18:1–20:8)
1. Verslaat Filistijnen, Moabieten, Syriërs, Edomieten (18:1-17)
2. Koning Hanun van Ammon beledigt David; David verslaat de zonen van Ammon en de Syriërs (19:1–20:3)
3. Filistijnen (met het reuzengeslacht der Refaïeten) in drie veldslagen opnieuw verslagen (20:4-8)
F. Davids voorbereiding voor de tempel (21:1–22:19)
1. David zondigt door het volk te tellen; 70.000 sterven (21:1-17)
2. Koopt de dorsvloer van Ornan als altaarplaats (21:18-30)
3. Salomo geïnstrueerd een huis voor Jehovah te bouwen (22:1-19)
G. David treft organisatorische regelingen voor Jehovah’s aanbidding (23:1–29:30)
1. Regelingen voor de diensten van priesters, levieten en regeringsbeambten (23:1–27:34)
a. 24 priesterafdelingen (24:1-19)
b. Levieten en beambten (24:20–27:34)
2. David instrueert de hoofden van de natie (28:1–29:30)
a. Geïnspireerde bouwplannen voor de tempel aan Salomo overgedragen (28:11-21)
b. David zegent Jehovah, brengt slachtoffers; Salomo voor de tweede maal gezalfd; zet zich op „Jehovah’s troon” (29:1-25)
3. David sterft (29:26-30)
TWEE KRONIEKEN
I. De heerlijkheid van Salomo’s regering (40 jaar) (1:1–9:31)
A. Salomo’s wijsheid en voorspoed (1:1-17)
B. Bouw en inwijding van de tempel (2:1–7:22)
C. Andere bouwwerken; bezoek van de koningin van Scheba; rijkdom; Salomo’s dood (8:1–9:31)
II. Geschiedenis van de koningen van Juda (10:1–36:23)
A. Rehabeams slechte regering (17 jaar) (10:1–12:16)
1. Scheuring; de opstand van Jerobeam (10:1–11:12)
2. Jerobeam voert kalveraanbidding in Israël in (11:13-15)
3. Rehabeam na 3-jarige regering ontrouw; Egypte valt Juda binnen (11:16–12:16)
B. Abia’s regering (3 jaar) (13:1-22)
C. Asa’s goede regering (41 jaar) (14:1–16:14)
1. Verslaat de Ethiopiër Zera en zijn leger van één miljoen man (14:1-15)
2. Brengt religieuze hervorming tot stand (15:1-19)
3. Begaat dwaling door verbond met Syrië aan te gaan (16:1-11)
4. Zoekt in zijn ziekte niet Jehovah, maar de heelmeesters; sterft (16:12-14)
D. Josafats goede regering (25 jaar) (17:1–20:37)
1. Stelt onderwijsprogramma in Juda in (17:1-19)
2. Begaat dwaling door zich met Achab te verzwageren en samen met hem tegen Syrië te strijden; Achab gedood (18:1–19:3)
3. Organiseert de rechtspleging in Juda (19:4-11)
4. Jehovah strijdt voor Juda; Moab, Ammon en Seïr verdelgen elkaar (20:1-33)
5. Handelsonderneming met Ahazia van Israël mislukt; schepen die gebouwd zijn om naar Tarsis te varen, lijden schipbreuk (20:34-37)
E. Jorams slechte regering (8 jaar) (21:1-20)
1. Doodt zijn broers; Edoms opstand (21:1-11)
2. Wordt door een schrijven van Elia gewaarschuwd (21:12-15)
3. Jehovah straft hem; hij wordt door een ingewandsziekte gekweld en sterft 2 jaar later (21:16-20)
F. Ahazia’s slechte regering (1 jaar) (22:1-9)
G. Athalia maakt zich meester van de troon (6 jaar) (22:10–23:21)
1. Joas wordt door de vrouw van de priester Jojada verborgen (22:10-12)
2. Jojada zalft Joas tot koning; laat Athalia doden (23:1-21)
H. Joas’ slechte regering (40 jaar) (24:1-27)
1. Tot de dood van Jojada doet hij wat recht is; renoveert de tempel (24:1-16)
2. Wendt zich tot afgoderij; Zacharia, de zoon van Jojada, gestenigd; inval door de Syriërs; de zwaar zieke Joas wordt vermoord (24:17-27)
I. Amazia’s slechte regering (29 jaar) (25:1-28)
1. WD2.81,Begint goed; verslaat de zonen van Seïr (25:1-13)
2. Aanbidt de afgoden van Seïr; wordt door Joas van Israël verslagen; wordt vermoord (25:14-28)
J. Uzzia’s regering (52 jaar) (26:1-23)
1. Begint goed; voert succesvol oorlog (26:1-15)
2. Wordt hoogmoedig; vermeet zich in tempel reukwerk te branden; wordt met melaatsheid geslagen en blijft melaats tot zijn dood (26:16-23)
K. Jothams goede regering (16 jaar) (27:1-9)
L. Achaz’ slechte regering (16 jaar) (28:1-27)
M. Hizkia’s goede regering (29 jaar) (29:1–32:33)
1. Reinigt de tempel; viert in tweede maand paschafeest; uit heel Israël komen enkelen om daaraan deel te nemen; feest der ongezuurde broden wordt 7 dagen verlengd (29:1–30:27)
2. Zorgt ervoor dat priesters en levieten door de tienden de juiste ondersteuning ontvangen (31:1-21)
3. Sanherib valt Juda binnen; tart Jehovah; engel verdelgt alle sterke mannen en leiders in de legerplaats van de Assyriërs (32:1-23)
4. Hizkia’s ziekte; zijn bouwwerken, o.a. de waterleiding van Gihon westwaarts naar de stad van David (32:24-33)
N. Manasses slechte regering (55 jaar) (33:1-20)
1. WD2.81, Beoefent grove afgoderij; verleidt Juda (33:1-9)
2. Door koning van Assyrië gevangengenomen en naar Babylon gevoerd (33:10, 11)
3. Heeft berouw, smeekt tot Jehovah; komt weer op de troon; zijn bouwwerken (33:12-20)
O. Amons slechte regering (2 jaar) (33:21-25)
P. Josia’s goede regering (31 jaar) (34:1–35:27)
1. Brengt omvangrijke religieuze hervormingen tot stand; herstelt de tempel (34:1-13)
2. De priester Hilkia vindt het wetboek; Josia is geschokt, raadpleegt Jehovah (34:14-33)
3. Paschaviering zoals sedert de dagen van Samuël niet meer gehouden is (35:1-19)
4. Is zo onverstandig de strijd tegen de Egyptische koning Necho aan te binden en wordt gedood (35:20-27)
Q. Joahaz’ slechte regering (3 maanden); wordt door Necho naar Egypte gevoerd (36:1-4)
R. Jojakims slechte regering (11 jaar); Nebukadnezar trekt tegen hem op; hij sterft (36:5-8)
S. Jojachins (Jechonja’s) slechte regering (3 maanden, 10 dagen); wordt gevankelijk naar Babylon gevoerd (36:9, 10)
T. Zedekia’s slechte regering (11 jaar) (36:11-23)
1. Rebelleert tegen Nebukadnezar; net als de priesters en het volk veracht hij God en zijn profeten; Jeruzalem met de tempel verwoest (36:11-19)
2. Het volk wordt in ballingschap gevoerd; het land ligt 70 jaar woest (36:20, 21)
3. Cyrus, de koning van Perzië, vaardigt in het eerste jaar van zijn regering een decreet uit op grond waarvan de joden worden vrijgelaten om naar Jeruzalem terug te keren en de tempel te herbouwen (36:22, 23)