HOEKSTEEN.
Een steen die in een hoek van een gebouw wordt aangebracht op de plaats waar twee muren samenkomen en die heel belangrijk is omdat hij deze met elkaar verbindt.
De belangrijkste hoeksteen was de fundament-hoeksteen, een bijzonder sterke steen die in het algemeen voor openbare gebouwen en stadsmuren werd uitgekozen. Met behulp van een schietlood werden de andere stenen op hun plaats gebracht, die zuiver naar de fundament-hoeksteen werden gericht. Elke andere steen moest aangepast zijn aan de fundament-hoeksteen, wilde het gebouw goed geconstrueerd zijn. Soms waren fundament-hoekstenen tamelijk groot en dikwijls gebruikte men twee steenblokken, maar verbond ze niet met mortel. De fundament-hoeksteen diende er tevens toe de delen van een bouwwerk hecht bijeen te houden.
Nog een belangrijke hoeksteen was het „hoofd van de hoek” (Ps. 118:22). Deze uitdrukking heeft waarschijnlijk betrekking op de bovenste steen, d.w.z. de bekronende sluitsteen, van een bouwwerk. Door middel van deze sluitsteen werden de twee aan de hoek samenkomende muren boven bijeengehouden, zodat ze niet uit elkaar vielen en het gebouw instortte.
FIGUURLIJK EN SYMBOLISCH GEBRUIK
Jezus Christus wordt in de Schrift aangeduid als de „fundament-hoeksteen” van de christelijke gemeente, die met een geestelijk huis wordt vergeleken. Bij monde van Jesaja voorzei Jehovah dat Hij in Sion een fundament zou leggen, „een steen, een beproefde steen, de kostbare hoek van een vast fundament” (Jes. 28:16). Petrus haalde deze profetie over de „fundament-hoeksteen” aan en paste ze op Jezus Christus toe, op wie de individuele gezalfde christenen als „levende stenen” worden opgebouwd tot een geestelijk huis of een geestelijke tempel voor Jehovah (1 Petr. 2:4-6). Insgelijks toonde Paulus aan dat de leden van de christelijke gemeente waren opgebouwd „op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de fundament-hoeksteen is. In eendracht met hem groeit het gehele gebouw, harmonisch samengevoegd, uit tot een heilige tempel voor Jehovah . . . tot een plaats waarin God door geest woont”. — Ef. 2:19-22.
In Psalm 118:22 wordt onthuld dat de door de bouwlieden verworpen steen „het hoofd van de hoek” zou worden. Jezus haalde deze profetie aan en paste ze op zichzelf als „de hoofdhoeksteen” toe (Matth. 21:42; Mark. 12:10, 11; Luk. 20:17). Net zoals de bovenste steen of sluitsteen van een gebouw in het oog valt, is Jezus Christus de bekronende sluitsteen van de geestelijke tempel. Ook Petrus paste Psalm 118:22 op Christus toe doordat hij erop wees dat Christus de „steen” was die weliswaar door mensen werd verworpen maar door God was uitverkoren om „het hoofd van de hoek” te worden. — Hand. 4:8-12; zie ook 1 Petrus 2:4-7.