DANIËL
(Da̱niël) [God is (mijn) rechter].
Een belangrijke profeet van Jehovah uit de stam Juda. Hij schreef het bijbelboek dat zijn naam draagt. Over zijn vroege levensjaren is zeer weinig bekend, maar hij vertelt dat hij — waarschijnlijk als jeugdig vorst — samen met andere koninklijke nakomelingen en edelen naar Babylon werd gebracht. — Dan. 1:3-6.
ONDER BABYLONISCHE HEERSCHAPPIJ
Terwijl vele van de ballingen een woonplaats bij de rivier de Kebar, buiten de stad Babylon, toegewezen kregen, werden Daniël en zijn drie metgezellen uitgekozen om een speciale driejarige opleiding in Babylonische wijsheid te ontvangen teneinde op staatsdienst voorbereid te worden. Volgens de daar heersende gewoonte kregen zij Babylonische namen. Daniël werd Beltsazar genoemd, wat „Bescherm zijn leven” betekent. Aangezien hij zich niet met de toebedeelde spijzen wilde verontreinigen, waarvan sommige wellicht door de Mozaïsche wet verboden of door heidense riten verontreinigd waren, deed hij het verzoek hem en zijn metgezellen alleen maar groenten en water te geven. Zij werden in alle Babylonische wijsheid onderwezen, maar het was Jehovah God die hun „kennis en inzicht in alle schrift en wijsheid [gaf]; en Daniël zelf had verstand van allerlei visioenen en dromen” (Dan. 1:17). Toen de koning hen na drie jaar ondervroeg, bleek dat zij „tienmaal beter waren dan alle magie-beoefenende priesters en de bezweerders die er in heel zijn koninklijke gebied waren”. — Dan. 1:20.
Nebukadnezars dromen
Nebukadnezar had in zijn 2de jaar (waarschijnlijk gerekend vanaf de omverwerping van Jeruzalem in 607 v.G.T.) een droom die ’zijn geest in beroering bracht’. Daar geen der wijze mannen de droom kon openbaren, verscheen Daniël voor de koning en vertelde hem niet alleen de droom, die God hem geopenbaard had, maar ook de uitlegging ervan, waardoor Daniël zelf en de andere wijzen voor terechtstelling werden behoed. Dit bracht Nebukadnezar ertoe Daniël tot „heerser over heel het rechtsgebied Babylon en tot opperprefect over alle wijzen” aan te stellen (Dan. 2:48). Zijn drie metgezellen kregen hoge posities buiten het hof, terwijl Daniël aan het hof van de koning diende.
Waarom Daniël eigenlijk niet eveneens betrokken raakte bij de strijdvraag inzake rechtschapenheid waarmee zijn drie metgezellen, Sadrach, Mesach en Abednego, werden geconfronteerd toen zij het bevel kregen het gouden beeld in de vlakte van Dura te aanbidden, kan niet met zekerheid worden vastgesteld (Dan. hfdst. 3). Maar als wij Daniëls vroegere handelwijze beschouwen en zien hoe hij ook later God zelfs onder doodsgevaar loyaal bleef — zoals in hoofdstuk 6 vermeld staat — kunnen wij er absoluut zeker van zijn dat indien hij wél aanwezig was, hij onder geen enkele omstandigheid geschipperd zal hebben door zich voor het beeld neer te buigen. Ook geeft Jehovah in zijn Woord te kennen dat hij Daniël bezag als iemand die hem volledig toegewijd was door hem samen met Noach en Job te noemen. — Ezech. 14:14, 20; Matth. 24:15; Hebr. 11:32, 33.
Later had Nebukadnezar een droom betreffende een reusachtige boom die geveld werd en vervolgens weer mocht uitspruiten. Daniël legde ook deze droom uit. Hij verklaarde dat de boom de grote Babylonische monarch zelf afbeeldde (in de eenvoudigste betekenis van de profetie) (Dan. 4:20-22). Nebukadnezar zou zeven jaar krankzinnig zijn en dan zouden zijn gezonde verstand en zijn koninkrijk tot hem terugkeren. Nebukadnezar betuigde later dat hem dit werkelijk door Gods toedoen was overkomen en achtte het juist deze gebeurtenis in zijn hele rijk bekend te maken. — Dan. 4:1, 2.
Visioenen
Daniël kreeg twee visioenen (hfdst. 7 en 8), en wel in het 1ste en 3de jaar van Belsazar. In deze visioenen zag hij verscheidene dieren, die opeenvolgende wereldmachten voorstelden tot aan de tijd waarop deze gewelddadig verbroken zouden worden en de hemelse heerschappij gegeven zou worden aan „iemand gelijk een mensenzoon” (Dan. 7:11-14). Het schijnt dat Daniël na de dood van Nebukadnezar jarenlang weinig of helemaal niet als raadgever werd geconsulteerd, zodat de koningin (waarschijnlijk de koningin-moeder Nitocris) Belsazar aan hem moest herinneren toen geen der wijzen in staat was het onheilspellende handschrift uit te leggen dat tijdens Belsazars losbandige en godslasterlijke feestmaal op de paleiswand verscheen. Zoals beloofd, viel Daniël de eer te beurt als derde heerser in het koninkrijk te worden aangesteld. Nabonidus gold als eerste heerser en zijn zoon Belsazar als tweede. In diezelfde nacht viel de stad voor de Meden en Perzen en werd Belsazar gedood. — Dan. 5:1, 10-31.
ONDER MEDO-PERZISCHE HEERSCHAPPIJ
Tijdens de korte regering van Darius de Meder was Daniël een van de drie hoogwaardigheidsbekleders die over de 120 satrapen werden aangesteld die over het koninkrijk moesten heersen. Aangezien Daniël Gods gunst bezat, muntte hij in de staatsdienst bijzonder uit. Hij zou dan ook over het hele koninkrijk verhoogd worden. Dit vervulde de andere hoogwaardigheidsbekleders met afgunst en jaloezie, zodat zij zijn terechtstelling probeerden te bewerkstelligen. Zij brachten de koning ertoe een wet uit te vaardigen die Daniëls aanbidding van God betrof, aangezien zij niets anders op hem konden aanmerken. Noodgedwongen moest de koning de wet, die volgens het toenmalige gebruik niet veranderd kon worden, ten uitvoer brengen en Daniël in de leeuwekuil laten werpen. Aangezien Daniël aan zijn rechtschapenheid en geloof vasthield, zond Jehovah zijn engel om hem uit de muil van de leeuwen te bevrijden. Vervolgens sprak Darius het oordeel uit over de samenzweerders en liet hen door dezelfde leeuwen ombrengen. — Dan. hfdst. 6.
In het 1ste jaar van Darius onderscheidde Daniël dat volgens de geschriften van Jeremia het einde van de 70-jarige verwoesting van Jeruzalem nabij was (Jer. 25:11, 12). Nederig erkende Daniël de zonden van zijn volk en bad of Jehovah toch zijn aangezicht over het verwoeste heiligdom in Jeruzalem wilde doen lichten (Dan. 9:1, 2, 17). Daarop viel hem het voorrecht ten deel een openbaring te ontvangen via Gabriël, die hem de profetie van de 70 weken gaf, waarin het jaar van de komst van de Messias nauwkeurig werd aangegeven. Op hoge leeftijd en tegen het einde van zijn lange loopbaan, in het 3de jaar van Cyrus (ca. 536 v.G.T.), kreeg Daniël een visioen via een engel, die met de vorst van Perzië had moeten strijden terwijl hij op weg was om zich te kwijten van zijn opdracht Daniël te bezoeken. Deze engel openbaarde wat Daniëls volk ’in het laatst der dagen zou overkomen, want het visioen was nog voor de toekomende dagen’ (Dan. 10:14). Te beginnen met de koningen van Perzië stelde hij een geschiedkundig verslag op voordat de gebeurtenissen hadden plaatsgevonden. De profetie onthulde dat het wereldtoneel eens door twee belangrijke, elkaar bestrijdende politieke machten beheerst zou worden, namelijk „de koning van het noorden” en „de koning van het zuiden”, en dat deze situatie zou voortduren totdat Michaël zou opstaan. Daarna zou er een tijd van grote benauwdheid volgen. — Dan. hfdst. 11, 12.
Gelukkig heeft Daniël de terugkeer van de joden in 537 v.G.T. onder Zerubbabel nog mogen beleven, maar er wordt niet vermeld dat hij hen vergezelde. Waarschijnlijk heeft hij daarna niet lang meer geleefd. De engel zei tot Daniël: „En wat uzelf betreft, ga het einde tegemoet; en gij zult rusten, maar gij zult opstaan tot uw bestemming aan het einde der dagen.” In deze woorden schijnt opgesloten te liggen dat zijn leven ten einde liep, maar hem werd een opstanding verzekerd. — Dan. 12:13.