Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 306-308
  • Dood

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Dood
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • DE TOESTAND WAARIN MENSELIJKE DODEN VERKEREN
  • VERLOSSING VAN HET DOODSOORDEEL
  • DE TWEEDE DOOD
  • FIGUURLIJK GEBRUIK
  • De „smarten van de dood”
  • Verandering in geestelijke staat of toestand
  • Dood
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • „De dood is voor eeuwig verzwolgen”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2005
  • Een dood die voordeel afwerpt
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1972
  • „De dood zal er niet meer zijn”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1960
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 306-308

DOOD.

Het ophouden van alle levensfuncties en dus het tegenovergestelde van leven (Deut. 30:15, 19). In de bijbel worden in de oorspronkelijke taal dezelfde woorden voor ’dood’ of ’sterven’ toegepast op mensen, dieren en planten (Pred. 3:19; 9:5; Joh. 12:24; Jud. 12; Openb. 16:3). De bijbel laat echter zien dat in het geval van mensen en dieren het bloed een vitale functie vervult bij het instandhouden van het leven, door te verklaren dat ’de ziel van het vlees in het bloed is’ (Lev. 17:11, 14; Gen. 4:8-11; 9:3, 4). Van zowel mensen als dieren wordt gezegd dat zij ’de laatste adem uitblazen’, d.w.z. de levensadem (Hebreeuws: nesja·mahʹ) (Gen. 7:21, 22; vergelijk Genesis 2:7). Bovendien laat de Schrift zien dat de dood bij mensen en dieren volgt op het verlies van de „levenskracht” of „geest” (Hebreeuws: roeʹach; Grieks: pneuʹma). — Gen. 6:17; 7:15, 22; Pred. 3:19; zie GEEST.

Het is interessant op te merken hoe deze bijbelse gegevens overeenkomen met datgene wat in de wetenschap bekend is omtrent het stervensproces. Wanneer bijvoorbeeld bij mensen het hart tot stilstand komt, stopt de bloedsomloop en worden de voedingsstoffen en de zuurstof (die men inademt) niet langer naar de miljarden lichaamscellen getransporteerd. Maar zoals in The World Book Encyclopedia (uitgave 1966, Deel 5, blz. 53) wordt uiteengezet, „. . . sterven niet alle lichaamscellen tegelijk. Het haar kan nog verscheidene uren na de dood blijven groeien. De cellen van de hersenschors zijn zeer gevoelig voor zuurstofgebrek. Deze sterven gewoonlijk het eerst af wanneer de bloedsomloop tot stilstand komt. Indien de hersencellen 5 of 10 minuten volkomen van zuurstof verstoken zijn, treedt er onherstelbare hersenbeschadiging op”. Hoewel dus vaststaat dat de ademhaling en het bloed een essentiële rol spelen bij het instandhouden van de levenskracht (roeʹach; pneuʹma) in de lichaamscellen, is het tevens duidelijk dat de dood niet wordt veroorzaakt door het ophouden van ademhaling of hartwerking op zich, maar door het verdwijnen van de levenskracht of geest uit de lichaamscellen. — Ps. 104:29; 146:4; Pred. 8:8; zie ZONDE.

DE TOESTAND WAARIN MENSELIJKE DODEN VERKEREN

Zoals uit de Schrift blijkt, zijn de doden „zich van helemaal niets bewust” en is de dood een toestand van volkomen inactiviteit (Pred. 9:5, 10; Ps. 146:4). Zowel in de Hebreeuwse als de Griekse Geschriften wordt de dood vergeleken met een slaap. Dit is een passende vergelijking, niet alleen vanwege de toestand van onbewustzijn waarin de doden verkeren, maar ook vanwege de hoop op een ontwaken door middel van de opstanding (Ps. 13:3; Joh. 11:11-14). Over de uit de doden opgewekte Jezus wordt gesproken als „de eersteling van hen die ontslapen zijn”. — 1 Kor. 15:20, 21; zie ZIEL.

VERLOSSING VAN HET DOODSOORDEEL

In Psalm 68:20 staat: „Aan Jehovah, de Soevereine Heer, behoren de wegen toe die uit de dood leiden.” Door zijn menselijke leven te offeren, werd Christus Jezus Gods „Voornaamste Bewerker” van leven en redding (Hand. 3:15; Hebr. 2:10), en door bemiddeling van hem is het tenietdoen van de dood verzekerd (2 Tim. 1:10). Door de dood te ondergaan, ’smaakte Jezus voor iedereen de dood’ en verschafte hij een „overeenkomstige losprijs voor allen” (Hebr. 2:9; 1 Tim. 2:6). Door middel van „één daad van rechtvaardiging” van de zijde van Jezus werd het nu mogelijk de veroordeling van de dood, die een gevolg is van de zonde, op te heffen, zodat alle soorten van mensen ’rechtvaardig verklaard kunnen worden ten leven’ (Rom. 5:15, 16, 18, 19; Hebr. 9:27, 28; zie LOSPRIJS). Betreffende Jezus’ gezalfde volgelingen zou dus gezegd kunnen worden dat zij in feite „uit de dood tot het leven [zijn] overgegaan” (Joh. 5:24). Degenen echter die de Zoon ongehoorzaam zijn en geen liefde aan de dag leggen, ’blijven in de dood’ en onder Gods veroordeling (1 Joh. 3:14; Joh. 3:36). Degenen die vrij willen zijn van veroordeling en van de „wet der zonde en des doods”, moeten zich door Gods geest laten leiden en de vruchten ervan voortbrengen, want het „bedenken van het [zondige] vlees betekent de dood”. — Rom. 8:1-6; Kol. 1:21-23.

DE TWEEDE DOOD

Het „meer van vuur” waarin de dood, Hades, het symbolische „wilde beest” en de symbolische „valse profeet”, en Satan met zijn demonen, alsook de verstokte beoefenaars van goddeloosheid op aarde, worden geworpen, blijkt „de tweede dood” te betekenen (Openb. 20:10, 14, 15; 21:8; Matth. 25:41). De dood was aanvankelijk het gevolg van Adams overtreding en werd door Adam aan de mensheid doorgegeven; daarom moet de „tweede dood” verschillen van deze overgeërfde dood. Uit de aangehaalde teksten blijkt dat uit de „tweede dood” geen bevrijding mogelijk is. De toestand waarin degenen verkeren die zich in de „tweede dood” bevinden, komt overeen met de gevolgen waarvoor in teksten als Hebreeën 6:4-8; 10:26, 27 en Mattheüs 12:32 wordt gewaarschuwd. Daarentegen kunnen degenen van wie wordt gezegd dat zij „de kroon des levens” verwerven en deel hebben aan de „eerste opstanding”, in geen enkel opzicht schade ondervinden van de tweede dood (Openb. 2:10, 11). Deze personen, die met Christus zullen regeren, ontvangen onsterfelijkheid en onverderfelijkheid, en derhalve heeft de tweede dood geen „autoriteit” over hen. — 1 Kor. 15:50-54; Openb. 20:6; vergelijk Johannes 8:51.

FIGUURLIJK GEBRUIK

De dood wordt gepersonifieerd als een „koning” die vanaf de tijd van Adam over de mensheid regeert (Rom. 5:14), te zamen met ’koning zonde’ (Rom. 6:12). Daarom wordt er over deze koningen gezegd dat ze hun „wet” opleggen aan degenen die onderworpen zijn aan hun heerschappij (Rom. 8:2). Met Christus’ komst en de voorziening van de losprijs begon de onverdiende goedheid een superieur koningschap uit te oefenen over degenen die Gods gave aanvaardden, „met eeuwig leven in het vooruitzicht”. — Rom. 5:15-17, 21.

Alhoewel mensen die Gods voornemens negeren, wellicht trachten hun eigen non-agressiepact of verbond met koning Dood te sluiten, zal dit geen succes hebben (Jes. 28:15, 18). De dood wordt afgebeeld als een ruiter die achter oorlog en hongersnood aan rijdt en dood en verderf onder de aardbewoners zaait. — Openb. 6:8; vergelijk Jeremia 9:21, 22.

Over degenen die geestelijk ziek of bedroefd zijn, wordt gezegd dat zij „tot aan de poorten van de dood” komen (Ps. 107:17-20; vergelijk Job 38:17; Psalm 9:13), en degenen die door deze „poorten” gaan, komen in het figuurlijke „huis van samenkomst voor al wie leeft” (Job 30:23; vergelijk 2 Samuël 12:21-23), met zijn „binnenkamers” (Spr. 7:27), een huis dat oneindig veel slachtoffers kan bergen (Hab. 2:5). Degenen die naar Sjeool gaan, zijn als schapen die door de dood worden geweid. — Ps. 49:14.

De „smarten van de dood”

In Handelingen 2:24 zei de apostel Petrus dat ten aanzien van Jezus ’de smarten van de dood ontbonden waren, want het was niet mogelijk dat hij daardoor blijvend werd vastgehouden’. Het Griekse woord (oʹdin) dat hier met „smarten” is vertaald, wordt elders gebruikt in de zin van barensweeën (1 Thess. 5:3) maar kan ook zware arbeid, pijn, rampspoed of benauwdheid in het algemeen betekenen (Matth. 24:8). Bovendien werd het door de vertalers van de Griekse Septuaginta gebruikt ter vertolking van het Hebreeuwse woord cheʹvel in teksten waar het klaarblijkelijk „koord” betekent (2 Sam. 22:5, 6; Ps. 18:4, 5). Een verwant Hebreeuws woord betekent „barensweeën”, op grond waarvan sommige commentators en lexicografen het sterke vermoeden hebben dat het door Lukas in Handelingen 2:24 gebruikte Griekse woord (oʹdin) eveneens deze dubbele betekenis had, althans in het hellenistische Grieks uit de tijd van de apostelen. In de Petrus-Canisiusvertaling wordt de zinsnede uit het bovengenoemde vers dan ook weergegeven met „de strikken van de dood”. (Zie ook PB, voetn.) In talloze teksten wordt over het gevaar van de dood gezegd dat het de bedreigde als het ware tracht te verstrikken (Spr. 13:14; 14:27) met koorden die hem omgeven en hem naar „de benauwende omstandigheden van Sjeool” brengen (Ps. 116:3). Hoewel andere teksten, die wij reeds hebben beschouwd, laten zien dat de doden geen bewustzijn bezitten, en het duidelijk is dat Jezus niet letterlijk pijn leed toen hij dood was, wordt de dood niettemin voorgesteld als een bittere en smartelijke ervaring (1 Sam. 15:32; Ps. 55:4; Pred. 7:26), niet alleen wegens de pijn en angst die er gewoonlijk aan voorafgaat (Ps. 73:4, 5), maar ook doordat de dood met zijn verlammende greep iemand van alle activiteit en vrijheid berooft. In die zin kunnen ook in Jezus’ geval door zijn opstanding „de smarten van de dood” ’ontbonden’ zijn, doordat hij uit de benauwende greep ervan werd bevrijd.

Verandering in geestelijke staat of toestand

De doodstoestand wordt gebruikt als illustratie van de toestand van geestelijke dood waarin de wereld in het algemeen verkeert. Daarom kon Jezus spreken over de ’doden die de doden begraven’, en kon de apostel met betrekking tot de vrouw die voor de bevrediging der zinnen leeft, zeggen dat zij ’dood is hoewel zij leeft’ (Luk. 9:60; 1 Tim. 5:6; Ef. 2:1). En aangezien de letterlijke dood iemand ontslaat van alle schulden of verplichtingen die hij tot op dat moment had, wordt het feit dat een christen van zonde en van de veroordeling van de Mozaïsche wet wordt verlost of bevrijd, eveneens vergeleken met de dood, aangezien zo iemand is „gestorven” met betrekking tot zijn vroegere situatie en verplichtingen (Rom. 6:2, 7, 11; 7:2-6). Degene die op die manier in figuurlijk opzicht sterft, is natuurlijk in letterlijk opzicht nog in leven en is nu vrij om Christus te volgen als slaaf van de rechtvaardigheid. — Rom. 6:18-20; Gal. 5:1.

Dat de dood een verandering in iemands staat of toestand kan afbeelden, werpt licht op profetische visioenen, zoals het visioen in het boek Ezechiël waarin Gods volk dat in Babylon in ballingschap verkeerde, wordt vergeleken met dorre beenderen en met personen die dood en begraven zijn (Ezech. 37:1-12). Zij zouden weer „tot leven komen” en weer op hun eigen grond worden neergezet (vs. 13, 14). Vergelijkbare illustraties zijn te vinden in Openbaring 11:3, 7-12 en Lukas 16:19-31.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen