RECHTVAARDIG VERKLAREN.
In veel vertalingen wordt dit bijbelse begrip met „rechtvaardigen” of, als zelfstandig naamwoord, met „rechtvaardiging” weergegeven. De oorspronkelijke woorden (di·kaiʹo·o [werkwoord] en di·kai·oʹma, di·kai·oʹsis [zelfstandige naamwoorden] zoals die in de christelijke Griekse Geschriften voorkomen, waarin dit begrip het volledigst wordt verklaard, dragen in de grond der zaak de gedachte over van ’vrijspreken of van beschuldiging zuiveren’, ’onschuldig achten’ en derhalve ’vrijspreken of rechtvaardig verklaren en als rechtvaardig behandelen of erkennen’. — A Greek-English Lexicon of the New Testament and Other Early Christian Literature, door Arndt en Gingrich, blz. 196, 197; A Greek-English Lexicon, door Liddell en Scott, blz. 354; A Greek and English Lexicon of the New Testament, door Edward Robinson, blz. 184, 185.
Zo spreekt de apostel Paulus erover dat God in zijn woorden ’rechtvaardig blijkt [een vorm van di·kaiʹo·o]’ en een rechtsgeding wint wanneer hij door lasteraars wordt geoordeeld (Rom. 3:4). Jezus zei dat ’de wijsheid wordt gerechtvaardigd door haar werken’ en dat de mensen, wanneer zij op de Oordeelsdag rekenschap moeten geven, door hun woorden „rechtvaardig worden verklaard [vorm van di·kaiʹo·o]” of veroordeeld worden (Matth. 11:19; 12:36, 37). Jezus zei over de nederige belastinginner die vol berouw in de tempel bad, dat deze zich toen hij ’naar zijn huis afdaalde, rechtvaardiger had betoond’ dan de pocherige Farizeeër die op hetzelfde tijdstip bad. — Luk. 18:9-14; 16:15.
Bovendien worden de Griekse woorden echter gebruikt om een daad van God aan te duiden waardoor iemand schuldeloos wordt verklaard. — Hand. 13:38, 39.
IN DE CHRISTELIJKE GEMEENTE
Met de komst van Gods Zoon als de beloofde Verlosser bestond er een nieuwe basis op grond waarvan God zich met zijn menselijke dienstknechten kon inlaten. De volgelingen van Jezus Christus die ertoe geroepen worden zijn geestelijke broeders te zijn met het vooruitzicht medeërfgenamen met hem in het hemelse koninkrijk te zijn (Rom. 8:17), worden door God eerst rechtvaardig verklaard op basis van hun geloof in Jezus Christus (Rom. 3:24, 28). Dit is een wettelijke stap van Jehovah’s zijde; daarom kan niemand voor het aangezicht van hem als de Opperste Rechter „een beschuldiging inbrengen” tegen zijn uitverkorenen (Rom. 8:33, 34). Waarom handelt Jehovah zo ten aanzien van hen?
In de eerste plaats omdat Jehovah volmaakt en heilig is (Jes. 6:3) en degenen die hij als zijn zonen aanvaardt, derhalve in overeenstemming met zijn heiligheid volmaakt moeten zijn (Deut. 32:4, 5). Jezus Christus, Gods belangrijkste Zoon, gaf er blijk van volmaakt te zijn, „loyaal, schuldeloos, onbesmet, afgescheiden van de zondaars” (Hebr. 7:26). Zijn volgelingen zijn echter nakomelingen van Adam, die vanwege zijn zondige staat de vader werd van onvolmaakte, zondige kinderen (Rom. 5:12; 1 Kor. 15:22). Zoals uit Johannes 1:12, 13 blijkt, waren Jezus’ volgelingen dus niet van de aanvang af zonen van God. In zijn onverdiende goedheid trof Jehovah God er regelingen voor dat hij zulke begunstigde personen door „adoptie” of „aanneming als zonen” kon aanvaarden en hen in een geestelijke verwantschap kon brengen waarin zij deel uitmaken van zijn uit zonen bestaande gezin (Rom. 8:15, 16; 1 Joh. 3:1). Bijgevolg legt God er de basis voor dat zij door adoptie zijn zonen worden of als zodanig in zijn gezin worden opgenomen, door hen op grond van de verdienste van Christus’ loskoopoffer, waarin zij geloof oefenen, rechtvaardig te verklaren ofte wel vrij te spreken van alle zondeschuld (Rom. 5:1, 2, 8-11; vergelijk Johannes 1:12). Zij worden derhalve als volkomen rechtvaardig ’geacht’, of die staat wordt hun ’toegerekend’, want al hun zonden zijn hun vergeven en worden hun niet aangerekend. — Rom. 4:6-8; 8:1, 2; Hebr. 10:12, 14.
Hoewel deze christenen van Gods standpunt uit bezien rechtvaardige personen zijn, bezitten zij geen werkelijke of letterlijke volmaaktheid naar het vlees (1 Joh. 1:8; 2:1). Daar deze volgelingen van Christus het vooruitzicht hebben op hemels leven, is zulk een letterlijke volmaaktheid naar het vlees thans niet werkelijk nodig (1 Kor. 15:42-44, 50; Hebr. 3:1; 1 Petr. 1:3, 4). Maar doordat zij rechtvaardig verklaard worden, aangezien hun rechtvaardigheid wordt „toegerekend”, is er aan Gods vereisten van gerechtigheid voldaan, en hij neemt de geadopteerden, of de aangenomen zonen, in het „nieuwe verbond” op, dat door het bloed van Jezus Christus bekrachtigd werd (Luk. 22:20; Matth. 26:28). Deze geadopteerde geestelijke zonen die zijn opgenomen in het nieuwe verbond dat met het geestelijke Israël is gesloten, worden ’in Christus gedoopt’ en sterven ten slotte dezelfde dood als Christus. — Rom. 6:3-5; Fil. 3:10, 11.
Nadat Jezus Christus zijn aardse loopbaan in getrouwheid had voleindigd, werd hij „levend gemaakt in de geest” en werden hem onsterfelijkheid en onverderfelijkheid verleend (1 Petr. 3:18; 1 Kor. 15:42, 45; 1 Tim. 6:16). Aldus werd hij „rechtvaardig verklaard in geest” (1 Tim. 3:16; Rom. 1:2-4) en ging hij aan de rechterhand van God in de hemel zitten (Hebr. 8:1; Fil. 2:9-11). De getrouwe volgelingen van Christus, die in zijn voetstappen treden, wacht een soortgelijke opstanding (Rom. 6:5), door middel waarvan zij deelhebbers aan „de goddelijke natuur” worden. — 2 Petr. 1:4.
Aangezien alleen God iemand rechtvaardig kan verklaren, hebben pogingen om zich rechtvaardig te betonen op grond van eigen verdienste of door met betrekking tot zijn rechtvaardigheid het oordeel van anderen te aanvaarden, geen enkele waarde. — Rom. 3:19-24; Gal. 3:10-12; zie RECHTVAARDIGHEID.