VLOED.
De catastrofale vernietiging van mens en dier door een geweldige vloed in de dagen van Noach (2370 v.G.T.). Deze grootste overstroming in de gehele menselijke geschiedenis werd door Jehovah teweeggebracht omdat goddeloze mensen de aarde met geweldpleging hadden vervuld. De rechtvaardige Noach en zijn gezin (in totaal acht zielen) alsook vertegenwoordigers van alle diersoorten overleefden de Vloed in een enorme ark of kist. — Gen. 6:9–9:19; 1 Petr. 3:20; zie ARK; NOACH.
De Vloed was geen plaatselijke overstroming, geen wolkbreuk. Plaatselijke overstromingen zijn in een paar dagen voorbij; de Vloed hield echter meer dan een jaar aan, waarbij het zakken van het water de meeste tijd vergde. Hoe onredelijk zou het zijn te denken dat Noach misschien 50 of 60 jaar aan een enorm vaartuig met een brutovolume van ongeveer 40.000 m3 heeft gebouwd als het er slechts om ging dat zijn gezin en enkele dieren een plaatselijke vloed zouden overleven! Indien alleen een betrekkelijk klein gebied door de Vloed zou worden getroffen, waarom moesten er dan exemplaren van „elk levend schepsel van alle soort van vlees” in de ark worden gebracht „om nageslacht in het leven te houden op de oppervlakte van de gehele aarde”? (Gen. 6:19; 7:3) Dit moet beslist een wereldomvattende vloed zijn geweest, zoals er zich noch eerder noch later een heeft voorgedaan. „De wateren hadden zozeer de overhand op de aarde dat alle hoge bergen die er onder de ganse hemel waren, bedekt werden. Tot vijftien el [6,7 m] erboven hadden de wateren de overhand en de bergen werden bedekt” (7:19, 20). „Het einde van alle vlees is voor mijn aangezicht gekomen”, zei Jehovah. „Ik wil [derhalve] al het bestaande dat ik gemaakt heb, van de oppervlakte van de aardbodem wegvagen.” En precies zo gebeurde het. „Alles waarin de adem van de levenskracht werkzaam was in zijn neusgaten, namelijk alles wat op de droge grond was, stierf. . . . alleen Noach en zij die met hem in de ark waren, bleven over.” — 6:13; 7:4, 22, 23.
In het 600ste levensjaar van Noach, in de 2de maand (oktober/november), op de 17de dag, gingen hij en zijn gezin de ark in (Gen. 7:11). Op de 17de dag van de 2de maand van het 601ste jaar was er een jaar (van 360 dagen) verstreken. Tien dagen later was het de 27ste dag van de 2de maand, en op deze dag gingen zij naar buiten, nadat zij in totaal 370 dagen (of niet helemaal 371 volle dagen) in de ark hadden doorgebracht (8:13, 14). Uit het logboek dat Noach bijhield, blijkt dat hij waarschijnlijk met maanden van elk 30 dagen rekende, zodat 12 maanden overeenkwamen met 360 dagen. Op deze wijze voorkwam hij het probleem met gedeelten van dagen rekening te moeten houden, wat het geval geweest zou zijn als hij zich strikt had gehouden aan maanmaanden die iets meer dan 29 1/2 dag duren. Dat deze rekenwijze in het verslag werd gebruikt, blijkt uit het feit dat 150 dagen met 5 maanden gelijkgesteld worden. — 7:11, 24; 8:3, 4.
WAAR HET WATER VANDAAN KWAM
Men zegt dat wanneer alle waterdamp in de atmosfeer als regen naar beneden zou vallen, de gemiddelde hoeveelheid neerslag op de gehele aardoppervlakte hoogstens een paar centimeter zou bedragen. Waar kwam het water van de geweldige vloed in de dagen van Noach dan vandaan? Volgens het scheppingsverslag maakte Jehovah een uitspansel (de atmosfeer) boven de aarde, en dit uitspansel scheidde de wateren eronder (de zeeën) van het watergewelf erboven. — Gen. 1:6-8.
In een bijbels woordenboek (The Zondervan Pictorial Bible Dictionary, 1963, blz. 285) wordt gezegd: „Onlangs hebben geleerden ontdekt dat er in de bovenste atmosfeer, de zogenaamde thermosfeer, een laag is waarin de temperatuur schommelt tussen 40 °C en 1600 °C (D. R. Bates, ’Composition and Structure of the Atmosphere’, The Earth and Its Atmosphere, New York: Basic Books, Inc., 1957, blz. 104, 105). Een hoge temperatuur is het belangrijkste vereiste voor het vasthouden van een grote hoeveelheid waterdamp. Bovendien is bekend dat waterdamp aanzienlijk lichter is dan lucht en dan de meeste andere gassen waaruit de atmosfeer bestaat. De opvatting dat er eens een uitgestrekte warme-dampdeken in de hogere atmosfeer is geweest, is uit natuurkundig oogpunt niet onmogelijk.”
Dat bedoelde de apostel Petrus ook toen hij erover sprak dat er „een aarde [was], compact staande uit het water en te midden van water” en dat „door die middelen . . . de toenmalige wereld [werd] vernietigd toen ze door water werd overstroomd” (2 Petr. 3:5, 6). Tot aan de Vloed boden de „hemelen” die er „van oudsher” waren, zeer waarschijnlijk een heel andere aanblik dan de huidige hemel. Het uit waterdamp bestaande gewelf veroorzaakte een „broeikaseffect”, waardoor destijds zelfs in de poolstreken een tropische temperatuur heerste, zoals geologen heel goed weten. Derhalve hoefde het niet te regenen, „maar een nevel steeg gewoonlijk op uit de aarde en drenkte de gehele oppervlakte van de aardbodem” (Gen. 2:5, 6). Pas na de Vloed wordt in de bijbel melding gemaakt van donder en bliksem. Pas na de Vloed kon men een regenboog zien (9:13). Pas na de Vloed spreekt de bijbel over „koude en hitte, en zomer en winter”. — 8:22.
UITWERKING OP HET AARDOPPERVLAK
Door de plotselinge ineenstorting van dit reusachtige watergewelf werd de aarde door miljarden tonnen water overstroomd. Het extra gewicht van deze watermassa’s veroorzaakte waarschijnlijk enorme veranderingen in het aardoppervlak. De aardkorst is zeer dun (naar schatting ongeveer 30-160 km dik) en omsluit een tamelijk vervormbare massa waarvan de doorsnede duizenden kilometers bedraagt. Onder het extra gewicht van het water deden zich derhalve in de aardkorst vermoedelijk enorme verschuivingen voor. Mettertijd ontstonden blijkbaar nieuwe bergen, oude bergen werden hoger, ondiepe zeebekkens werden dieper en er werden nieuwe kustlijnen gevormd, zodat thans vier vijfde van het aardoppervlak met water bedekt is.
Deze verschuivingen in de aardkorst vormen een verklaring voor vele geologische verschijnselen, zoals het omhoogkomen van oude kustlijnen. Geweldige hydraulische krachten kwamen daarbij vrij — reusachtige keien werden door woeste golven tegen elkaar geslingerd en ver van hun plaats van herkomst weggevoerd, kolkende wateren slepen in alle delen van de aarde dalen en ravijnen uit, door vloedgolven ontstonden merkwaardige dikke afzettingslagen waaronder dieren en planten werden bedolven. Volgens de schattingen van sommigen moet alleen al de waterdruk ca. 300 kg per cm2 zijn geweest, ruim voldoende om een snelle verstening van de dieren- en de plantenwereld te bewerkstelligen. — Zie The Biblical Flood and the Ice Epoch, Patten, 1966, blz. 62.
Door de verwijdering van het warmte-isolerende gewelf werden de poolstreken plotseling in een diepvriestoestand gedompeld, wat tot gevolg had dat vele diersoorten duizenden jaren lang in ijs ingesloten werden. De druk van het ijs kan een bepaalde rol hebben gespeeld, maar de grote ravijnen van de aarde en de opeenhoping van enorme hoeveelheden puin en keien kunnen niet door continentale gletsjers van de zogenaamde ijstijden veroorzaakt zijn, doch kunnen slechts aan de onweerstaanbare kracht van onstuimige watermassa’s worden toegeschreven.
Andere bewijzen van een drastische verandering zijn de overblijfselen van mammoeten en neushoorns die men in verschillende delen van de aarde heeft ontdekt. Enkele daarvan heeft men in Siberische rotsspleten gevonden, andere werden in het ijs van Siberië en Alaska geconserveerd, en toen ze werden opgegraven en ontdooid, was hun vlees nog eetbaar. Enkele van deze reuzen uit het dierenrijk werden zo verrast door de Vloed dat men ze heeft gevonden met nog onverteerd voedsel in hun maag of tussen hun tanden. In een grot op Sicilië werden in zes maanden meer dan 20 ton beenderen opgegraven, beenderen van olifanten, herten, runderen en nijlpaarden, die blijkbaar in de grot hun toevlucht hadden gezocht voor het wassende water. Fossielen van vele andere dieren — leeuwen, tijgers, beren en elanden — heeft men in een en dezelfde gesteentelaag gevonden, waardoor te kennen wordt gegeven dat ze alle gelijktijdig omkwamen en niet geleidelijk te gronde gingen.
VLOEDLEGENDEN
Zo’n geweldige catastrofe als de Vloed, die de gehele toenmalige wereld wegvaagde, zou voor de overlevenden onvergetelijk blijven. Zij zouden daar met hun kinderen en kleinkinderen over praten. Sem, die na de Vloed nog 500 jaar leefde, kon vele generaties daarover vertellen. Hij stierf slechts tien jaar voor de geboorte van Jakob. Mozes legde het waarheidsgetrouwe verslag in Genesis vast. Toen de mensen enige tijd na de Vloed God trotseerden door de toren van Babel te bouwen, verwarde hij hun taal en verstrooide hen „over de gehele oppervlakte der aarde” (Gen. 11:9). Het was alleen maar logisch dat deze mensen de vloedverhalen met zich meenamen en aan hun nakomelingen doorgaven. Het feit dat er meer dan 90 verschillende verhalen over de Vloed bestaan en dat deze verhalen in de overleveringen van veel natuurvolken in de gehele wereld worden aangetroffen, bewijst onomstotelijk dat al deze mensen een en dezelfde oorsprong hebben en dat hun vroege voorvaders deze Vloed gezamenlijk hebben meegemaakt.
Deze populaire vloedverhalen stemmen in enkele belangrijke aspecten met het bijbelse verslag overeen: (1) een toevluchtsoord voor enkele overlevenden; (2) verder een wereldomvattende vernietiging van leven door water; (3) het behoud van het mensengeslacht. De Egyptenaren, de Grieken, de Chinezen, de druïden van Groot-Brittannië, de Polynesiërs, de Eskimo’s en de Groenlanders, de Afrikanen, de hindoes, de Indianen — zij allen hebben hun vloedverhalen. Deze overeenkomst maakte indruk op een reiziger, die zei: „Onder de 120 verschillende stammen die ik in Noord-, Zuid- en Midden-Amerika heb bezocht, was er niet een die mij niet de een of andere, hetzij duidelijke of vage, overlevering over zo’n catastrofe wist te vertellen, waarin een, drie of acht personen op de top van een hoge berg van een verdrinkingsdood werden gered.” — The International Standard Bible Encyclopaedia, Deel II, blz. 822.
DOOR DE BIJBEL BEVESTIGD
Een nog overtuigender bewijs voor de historiciteit van de Vloed dan de overleveringen van heidense natuurvolken, is dat wat andere geïnspireerde bijbelschrijvers erover zeggen. De enige andere plaats waar hetzelfde Hebreeuwse woord (mab·boelʹ, grote of geweldige vloed) buiten het Genesisverslag voorkomt, is in een melodie van David waarin hij over Jehovah spreekt als degene die gezeten is „op de geweldige vloed” (Ps. 29:10). Maar ook andere schrijvers verwijzen naar het Genesisverslag en bevestigen het, zoals bijvoorbeeld Jesaja (Jes. 54:9). Ook Ezechiël beschouwde Noach als een historische persoon (Ezech. 14:14, 18, 20). Petrus verwijst in zijn brieven meermalen naar het vloedverslag (1 Petr. 3:20; 2 Petr. 2:5; 3:5, 6). Paulus getuigt van het grote geloof dat Noach aan de dag legde toen hij de ark bouwde tot redding van zijn huisgezin (Hebr. 11:7). Lukas noemt Noach in het geslachtsregister waarin de voorvaders van de Messias worden vermeld. — Luk. 3:36.
Bovendien berichten zowel Lukas als Mattheüs wat Jezus over de dagen van de Vloed zei. De woorden van Jezus bevestigen niet alleen de waarheidsgetrouwheid van het vloedverslag, maar ze laten ook zien dat deze gebeurtenissen uit de oudheid een zinnebeeldige en profetische betekenis hebben. Op de vraag van zijn discipelen: „Wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen?”, zei Jezus onder andere: „Want net zoals de dagen van Noach waren, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn. Want zoals zij in die dagen vóór de vloed waren, zij aten en zij dronken, mannen huwden en vrouwen werden ten huwelijk gegeven, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging, en zij sloegen er geen acht op totdat de vloed kwam en hen allen wegvaagde, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn” (Matth. 24:3, 37-39; Luk. 17:26, 27). De Heilige Schrift zelf bevat dus een overvloed aan bewijsmateriaal voor de authenticiteit en de betrouwbaarheid van het vloedverslag. Het berust niet louter op menselijke overleveringen of legenden van natuurvolken, noch op geologische en archeologische ontdekkingen.