DRAAK.
Dit woord is afgeleid van het Griekse woord draʹkon, waarmee een schrikaanjagend monster, een vraatzuchtig op een slang gelijkend ondier, wordt aangeduid. Het komt in de bijbel (weliswaar alleen in het sterk symbolische boek Openbaring) 13 maal voor en wordt als een zinnebeeld van Satan de Duivel gebruikt. Hij is de „grote vuriggekleurde draak, met zeven koppen en tien horens”, die met zijn staart „een derde deel van de sterren des hemels” achter zich aan trekt (Openb. 12:3, 4). Te zamen met deze demonen wordt Satan, de Draak, uit de hemel naar de aarde geworpen. „Neergeslingerd werd daarom de grote draak, de oorspronkelijke slang, die Duivel en Satan wordt genoemd” (Openb. 12:7-9). In deze vernederde toestand vervolgt hij het overblijfsel van het zaad van Gods „vrouw”, d.w.z. degenen die „het werk hebben dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus”. — Openb. 12:13-17.
De met een draak te vergelijken Satan geeft ook het symbolische wilde beest, dat zeven koppen en tien horens heeft, kracht en grote autoriteit; daarom wordt hij door de bewoners van de „gehele aarde” aanbeden (Openb. 13:2-4). Voorts ziet Johannes in een visioen dat de met kwakende kikvorsen te vergelijken ’door demonen geïnspireerde uitingen’, die uitgaan „tot de koningen van de gehele bewoonde aarde”, zowel uit de bek van de draak (Satan) als uit de bek van het „wilde beest” en uit de mond van de „valse profeet” komen. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat deze heersers en hun ondersteuners worden vergaderd „tot de oorlog van de grote dag van God de Almachtige . . . tot de plaats die in het Hebreeuws Har–Magedon [Armageddon] wordt genoemd” (Openb. 16:13-16). Na deze grootste aller oorlogen zal de „engel” die uit de hemel neerdaalt „de draak, de oorspronkelijke slang, die de Duivel en Satan is”, grijpen en hem voor 1000 jaar binden en in de afgrond slingeren. — Openb. 20:1-3; zie SATAN.