ELISA (I)
(Eli̱sa) [God is redding].
De zoon van Safat en een profeet van Jehovah in de 9de en 10de eeuw v.G.T.; opvolger van de profeet Elia. Elia kreeg van Jehovah de opdracht naar Abel-Mehola te reizen; daar trof hij Elisa aan, die bezig was te ploegen. Elia wierp hem zijn ambtsgewaad om, wat op een benoeming of aanstelling duidt (1 Kon. 19:16). Elisa ploegde achter twaalf span stieren, „en hij was zelf bij het twaalfde”. W. M. Thomson vertelt in The Land and the Book, 1887, op bladzijde 144, dat het in het Oosten de gewoonte is dat verscheidene boeren die kleine ploegen bezitten, samenwerken, en dat een enkele zaaier gemakkelijk het land kan inzaaien dat zij in een dag hebben omgeploegd. Als achterste man van de groep werkers zou Elisa heel goed hebben kunnen ophouden zonder dat de anderen hun werk hadden moeten onderbreken. Dat Elisa een span stieren slachtte en het tuig als brandstof gebruikte, vormt een bewijs van zijn bereidwilligheid, zijn vastberadenheid en zijn waardering voor Jehovah’s opdracht. Hij verspilde geen tijd bij het bereiden van de maaltijd, maar gebruikte het tuig van de stieren als brandstof om het vlees van de stieren te koken en ging onmiddellijk daarna Elia volgen. — 1 Kon. 19:19-21.
Het verslag in Twee Koningen over Elisa’s werk als profeet schijnt niet helemaal in chronologische volgorde opgetekend te zijn. In hoofdstuk 5 bijvoorbeeld wordt Gehazi met melaatsheid geslagen, waardoor hij van de normale omgang met mensen verstoken zou zijn. Toch spreekt hij in hoofdstuk 8 Joram van Israël vriendelijk aan. Ook wordt in hoofdstuk 13 gesproken over de dood van koning Joas van Israël, maar direct daarop volgt een verslag van zijn laatste onderhoud met Elisa (2 Kon. 13:12-21). In sommige gedeelten van het verslag schijnen de werken en wonderen van Elisa naar hun aard of overeenkomst gerangschikt te zijn, bijvoorbeeld: (1) werken en wonderen ten behoeve van de profeten en afzonderlijke personen (2 Kon. 4:1–6:7); (2) werken en wonderen die met de natie en de koning te maken hadden. — 2 Kon. 6:8–7:20.
VOLGT ELIA OP
Elisa’s werk als opvolger van Elia begon omstreeks 918/917 v.G.T. of kort daarna, namelijk toen Elia in een vurige strijdwagen ten hemel voer (2 Kon. 1:17; 2:1, 11, 12). Voordat Elia heengaat, vraagt Elisa hem om „twee delen van [zijn] geest”, d.w.z. een dubbel deel, waarop een eerstgeboren zoon recht had. Deze positie neemt hij in omdat hij officieel tot opvolger van Elia werd aangesteld, toen deze hem zijn ambtsgewaad omwierp (2 Kon. 2:9). Elia is zich ervan bewust dat hijzelf niet aan deze wens kan voldoen, en hij zegt Elisa dat als God hem vergunt te zien hoe hij van hem weggenomen wordt, zijn verzoek ingewilligd zal worden. Jehovah bevestigt dit door Elisa te laten zien hoe Elia in een storm ten hemel wordt opgenomen. Terwijl Elia uit het gezicht verdwijnt, valt zijn ruige mantel, zijn ambtsgewaad, van hem af. Elisa pakt de mantel op en doet hem aan, waardoor hij zich als Elia’s opvolger kenbaar maakt. Aan de oever van de Jordaan toont Jehovah dat hij met Elisa is, want hij splijt door een wonder het water van de rivier de Jordaan wanneer Elisa er met het gewaad op slaat. — 2 Kon. 2:9-15.
Elisa steekt de Jordaan over en keert naar Jericho terug, waar zich een groep profetenzonen bevindt. Elisa bewijst eens te meer dat hij het hoofd van de gemeenschap van Gods profeten is door het water van de stad Jericho, dat slecht was en misgeboorten veroorzaakte, gezond te maken. Hij gaat naar de waterbron, werpt er uit een kleine nieuwe schaal zout in en „het water is nog steeds gezond tot op deze dag”. — 2 Kon. 2:19-22.
Vanuit Jericho gaat Elisa op naar Bethel, dat ruim 900 m boven de zeespiegel ligt en waar hij eerder samen met Elia een groep profetenzonen had bezocht (2 Kon. 2:3). Onderweg stuit hij op een jeugdbende, die van grote minachting jegens hem en zijn ambt als profeet blijk geeft. „Ga op, kaalkop! Ga op, kaalkop!” honen zij. Daarmee bedoelen zij òf dat hij verder naar Bethel op moet gaan, òf dat hij maar van de aarde moet verdwijnen, net als zijn voorganger dat naar hun mening had gedaan. Om deze knapen en hun ouders respect voor Jehovah’s profeet bij te brengen, keert hij zich om en smeekt in Jehovah’s naam kwaad over hen af. Plotseling komen er twee berinnen uit het bos, die 42 van hen verscheuren. — 2 Kon. 2:23, 24.
Tijdens een veldtocht die ten doel heeft een opstand van koning Mesa van Moab (die de zogenoemde Mesasteen heeft opgericht) neer te slaan, geraken koning Joram van Israël, koning Josafat van Juda en de koning van Edom in een waterloze wildernis in een hopeloze situatie. Koning Josafat vraagt om een profeet van God. Niet om Joram van dienst te zijn, maar uit respect voor Josafat, die Jehovah’s gunst geniet, vraagt Elisa om iemand die een snaarinstrument kan bespelen, opdat hij onder invloed van de muziek inspiratie van Jehovah zal ontvangen. (Vergelijk 1 Samuël 10:5, 6.) Elisa laat het volk greppels graven. De volgende morgen staan deze vol water. Wanneer ’s morgens vroeg de zon op het water in de greppels schijnt, zien de Moabieten het voor bloed aan. In de mening verkerend dat de Israëlieten en hun bondgenoten elkaar in een verward gevecht hebben afgeslacht, stormen de Moabieten op het kamp af om de buit mee te nemen. Maar tot hun verrassing staan de Israëlieten op en verslaan hen (2 Kon. 3:4-27). Deze gebeurtenis vindt plaats tussen 917 en 913 v.G.T.
In het verslag over Elisa volgt nu een reeks wonderen die hij voor de profeten en voor afzonderlijke personen uit het volk heeft verricht. De weduwe van een van de profetenzonen verkeert in bittere nood. Elisa vermeerdert door een wonder haar karige olievoorraad en voorkomt dat haar zonen door haar schuldeiser tot diens slaven worden gemaakt (2 Kon. 4:1-7). Dit wonder vormt een parallel met het tweede wonder van Elia, toen deze het meel en de olie van de weduwe van Sarfath vermeerderde. — 1 Kon. 17:8-16.
In Sunem, in de laagvlakte van Jizreël, betoont een voorname vrouw Elisa buitengewone gastvrijheid omdat zij hem als een „heilige man Gods” erkent. Zij stelt hem zelfs een kamer ter beschikking, aangezien hij dikwijls voorbij haar huis komt. Wegens haar goedheid belooft Elisa haar een zoon, hoewel haar man reeds oud is. In overeenstemming met zijn belofte wordt er ongeveer een jaar later een zoon geboren, die echter reeds als kind sterft. Nu verricht Elisa zijn eerste opstanding door de jongen weer tot leven te brengen, zoals Elia op soortgelijke wijze de zoon van de weduwe van Sarfath had opgewekt (2 Kon. 4:8-37; 1 Kon. 17:17-24). Voor haar goedheid jegens een profeet van God wordt zij rijkelijk beloond. — Vergelijk Mattheüs 10:41.
Elisa keert naar Gilgal, dat ten N. van Bethel in de bergen ligt, terug en zoekt daar de profetenzonen op. Er heerst hongersnood. Bij de bereiding van een gerecht snijdt iemand onbewust giftige pompoenen in de etenspot. Zodra zij van het gerecht proeven, schreeuwen zij: „De dood is in de pot, o man van de ware God.” Aangezien men tijdens een hongersnood geen voedsel mag verspillen, vraagt Elisa om wat meel. Hij werpt het in de pot en maakt het gerecht eetbaar, zodat er „niets schadelijks in de pot [blijkt] te zijn”. — 2 Kon. 4:38-41.
Tijdens de kritieke dagen van de hongersnood toont een getrouw overblijfsel van Israëlitische aanbidders, die zich niet voor Baäl neergebogen hebben, waardering voor het werk van Jehovah’s profeten en voorziet hen van stoffelijk voedsel. Wanneer een man 20 gerstebroden en wat koren brengt, geeft Elisa de opdracht om met deze kleine hoeveelheid voedsel allen te eten te geven. Maar er zijn 100 man van de „profetenzonen” die ervan moeten eten. Ondanks de twijfels van degene die het voedsel opdient, worden allen verzadigd en blijft er zelfs nog wat over. — 2 Kon. 4:42-44; vergelijk Markus 6:35-44.
Koning Ben-Hadad II van Syrië zendt zijn zeer gerespecteerde legeroverste Naäman, die aan melaatsheid lijdt, naar de koning van Israël om van zijn melaatsheid genezen te worden. Deze Naäman, een dapper man, had ondanks het feit dat hij melaats was, Syrië gered. Wanneer Naäman Elisa’s aanwijzingen opvolgt, wordt hij op miraculeuze wijze genezen. — 2 Kon. 5:1-14; zie NAÄMAN.
Later zien de profetenzonen met wie Elisa verbonden is, zich genoodzaakt naar een ruimer onderkomen te verhuizen. Zij zijn bij de rivier de Jordaan balken voor hun nieuwe behuizing aan het kappen. Een van de profeten gebruikt een geleende bijl, en wanneer hij met de bijl uithaalt, schiet het bijlblad eraf en valt in het water. Elisa, die er klaarblijkelijk voor wil zorgen dat er geen smaad op de profeten komt, werpt een stuk hout in het water op de plaats waar het bijlblad gevallen is, en het bijlblad komt bovendrijven. Daarmee bewijst Jehovah dat hij zijn profeten ondersteunt. — 2 Kon. 6:1-7.
ISRAËL VAN SYRIË BEVRIJD
Tijdens de regering van koning Joram van Israël maakt Syrië plannen voor een verrassingsaanval op Israël. Herhaaldelijk worden echter de manoeuvres van Ben-Hadad II door Elisa verijdeld, die elke troepenbeweging van de Syriërs aan koning Joram onthult. Eerst denkt Ben-Hadad dat er in zijn eigen kamp een verrader is. Maar wanneer hij ontdekt wie er in werkelijkheid achter schuilt, stuurt hij een krijgsmacht naar Dothan. Met paarden en strijdwagens omsingelen zij de stad om Elisa gevangen te nemen. De bediende van Elisa wordt door vrees bevangen, maar Elisa bidt tot God of hij de ogen van zijn bediende wil openen, „en zie! het bergland [is] vol vurige paarden en strijdwagens rondom Elisa”. Dan, als de Syrische strijdkrachten dichterbij komen, bidt Elisa om een tegengesteld wonder: „Sla deze natie alstublieft met blindheid.” Elisa zegt tot de Syriërs: „Volgt mij”, maar hij hoeft hen niet bij de hand te leiden, hetgeen aantoont dat zij niet met fysieke, maar met psychische blindheid geslagen zijn. Zij herkennen Elisa, de man die zij mee hadden moeten nemen, niet en weten evenmin waar hij hen naar toe leidt. — 2 Kon. 6:8-19; zie BLINDHEID.
Elisa voert de Syriërs naar Samaria. Daar aangekomen, bidt hij of Jehovah hun de ogen wil openen — en de Syriërs bevinden zich midden in Samaria, pal voor koning Joram! Elisa geeft blijk van geloof in Jehovah’s macht en laat zien dat hij helemaal niet op wraak zint, want hij weerhoudt de koning van Israël ervan de Syriërs te doden door te zeggen dat zij feitelijk met krijgsgevangenen te vergelijken zijn. Hij geeft de koning de opdracht hun eten en drinken voor te zetten, en na het gastmaal worden zij naar huis gestuurd. Het resultaat: „Geen enkele maal kwamen de roversbenden van de Syriërs meer in het land van Israël.” — 2 Kon. 6:20-23.
De sporadische rooftochten en plunderingen van de Syriërs zijn weliswaar voorbij, maar later valt Ben-Hadad met zijn gehele leger Israël binnen en belegert Samaria. Als gevolg van de belegering wordt de nood zo groot dat op zijn minst één geval aan de koning wordt bericht waarin een vrouw haar eigen zoon heeft opgegeten. Koning Joram, een nakomeling van Achab en de „zoon van een moordenaar”, zweert dat hij Elisa zal doden. Elisa reageert echter op de woede van de koning door hem aan te kondigen dat er de volgende dag volop voedsel zal zijn. De adjudant van de koning drijft de spot met deze voorspelling, wat Elisa ertoe brengt hem te zeggen: „Zie, gij ziet het met uw eigen ogen, maar gij zult er niet van eten.” Door een geluid dat Jehovah in het kamp van de Syriërs laat horen, worden zij ertoe gebracht te geloven dat er een groot leger van geallieerde natiën tegen hen optrekt en zij vluchten, waarbij zij het kamp volledig intact, met alle voedselvoorraden, achterlaten. Wanneer de koning over de aftocht van de Syriërs verneemt, wordt de adjudant op bevel van de koning belast met het toezicht over de poort, en daar, in de poort van Samaria, wordt hij onder de voet gelopen wanneer de uitgehongerde menigte Israëlieten naar buiten stormt om het kamp te plunderen. Hij ziet het voedsel, maar eet er niet van. — 2 Kon. 6:24–7:20.
HAZAËL EN JEHU TOT KONING BENOEMD
Onze aandacht richt zich nu op Damaskus in Syrië, waar koning Ben-Hadad op sterven ligt. Hazaël, de afgezant van de koning, heeft een ontmoeting met Elisa en informeert of zijn heer zal herstellen. Jehovah’s geest wordt werkzaam en stelt Elisa in staat een somber visioen te zien, dat hem bedroefd maakt. Hij ziet dat Hazaël, die Ben-Hadad van de troon zal stoten, Israël mettertijd onnoemelijk veel leed zal aandoen, alhoewel het een rechtvaardige bestraffing van Jehovah voor hun zonden is. Hij zegt Hazaël dat hij Ben-Hadad moet meedelen: ’Gij zult beslist herstellen; en Jehovah heeft mij getoond dat gij beslist zult sterven.’ Hazaël voert het eerste deel mondeling uit, maar het tweede deel metterdaad, door de koning onder een nat dekkleed te verstikken en zich vervolgens meester te maken van de troon van Syrië. — 2 Kon. 8:7-15.
Elisa moet nog een onvoltooid werk van Elia volvoeren, namelijk de zalving van Jehu tot voltrekker van Gods oordeel ten aanzien van het goddeloze huis van Achab (2 Kon. 9:1-10). Elisa volvoert deze opdracht ongeveer 18 jaar nadat Jehovah het gebod aan Elia heeft gegeven. Elisa krijgt uiteindelijk de vervulling te zien van de profetieën uit 1 Koningen 19:15-17 en 21:21-24; zie JEHU.
Tijdens de regering van koning Joas van Israël sterft Elisa een natuurlijke dood. Wanneer Elisa op zijn sterfbed ligt, wordt Israël opnieuw door Syrië in het nauw gebracht. Koning Joas wendt zich tot Elisa en smeekt hem klaarblijkelijk om militaire hulp tegen de Syriërs door Elisa met de volgende woorden aan te spreken: „Mijn vader, mijn vader, de strijdwagen van Israël en zijn ruiters!” Op verzoek van Elisa slaat Joas met zijn pijlen op de aarde. Hij doet dit echter niet met de juiste ijver en slaat slechts driemaal. Daarop deelt Elisa hem mee dat hem als gevolg hiervan slechts drie overwinningen op Syrië vergund zijn. Deze profetie gaat in vervulling. — 2 Kon. 13:14-19, 25.
WERK VOLTOOID
Tot op dit tijdstip had Elisa door Gods geest 15 wonderen verricht. Maar zelfs na zijn dood wordt hij door Jehovah voor een 16de wonder gebruikt. Elisa was tot aan zijn dood getrouw geweest en had Gods goedkeuring genoten. Het verslag vertelt dat men na Elisa’s begrafenis op het punt stond een andere man te begraven, toen er een Moabitische roversbende opdook. Degenen die aan de begrafenis deelnamen, wierpen de man in Elisa’s grafstede en vluchtten. Toen de dode man in aanraking kwam met Elisa’s gebeente, kwam hij tot leven en stond op zijn voeten. — 2 Kon. 13:20, 21.
In Lukas 4:27 noemt Jezus Elisa een profeet, en ongetwijfeld wordt hij in Hebreeën 11:35 samen met Elia indirect vermeld, want beiden hebben doden opgewekt. Elia was met zijn werk als profeet begonnen in een tijd dat Israël diep in Baälaanbidding verstrikt was en dit vereiste dat hij zijn bediening met vurige ijver verrichtte. Hij bracht een groots werk tot stand door de harten van velen tot Jehovah terug te brengen. Elisa ging verder waar Elia gebleven was, en hoewel zijn bediening op zich vreedzamer verliep, zorgde hij ervoor dat het werk waarmee Elia begonnen was, grondig ten uitvoer werd gebracht en kon hij uiteindelijk zelf meemaken dat het tot voltooiing werd gebracht. Evenals Elia toonde hij grote ijver voor Jehovah’s naam en de ware aanbidding. Hij spreidde geduld, liefde en goedheid tentoon, maar handelde zeer vastberaden wanneer Jehovah’s naam erbij betrokken was en aarzelde niet Gods oordeel ten aanzien van de goddelozen bekend te maken. Daardoor verwierf hij zich een verdiende plaats onder de in Hebreeën 12:1 genoemde „grote wolk van getuigen”.