EVANGELIST
[Grieks: eu·ag·ge·lisʹtes (spreek uit: ui·an·ge·lisʹtes)].
Een prediker van het evangelie of het goede nieuws; een boodschapper van het goede. Het begrip is nauw verwant aan het woord eu·ag·geʹli·on (spreek uit: ui·an·geʹli·on), „goed nieuws” of „evangelie”. Jehovah is de grote Evangelieprediker of Brenger van goed nieuws. Na Adams zondeval was de belofte in Genesis 3:15 over een zaad dat de kop van de slang zou vermorzelen, goed nieuws. Ze gaf de mensheid hoop (Rom. 8:20). Toen Jehovah tegenover Abraham over de belofte van het zaad uitweidde, was dit voor Abraham goed nieuws (Gal. 3:8; Gen. 12:1-3). In de Griekse Septuaginta wordt dit woord in Jesaja 52:7 tweemaal gebezigd met betrekking tot de bevrijding van de joden uit Babylon. De apostel Paulus haalt deze tekst aan en past hem toe op het evangelisatiewerk dat door christenen wordt verricht (Rom. 10:15). Alle discipelen van Jezus hadden een aandeel aan de openbare verkondiging van het goede nieuws en waren derhalve evangelisten. — Hand. 8:4.
SPECIALE EVANGELISTEN OF ZENDELINGEN
Hoewel alle christenen de opdracht hebben om evangelisten te zijn door het goede nieuws tot de mensen te prediken, wordt dit woord in Efeziërs 4:11 in een speciale zin gebruikt. Paulus beschrijft hier „de gaven in mensen”, die Christus aan de gemeente gaf toen hij naar boven opsteeg: „En hij heeft sommigen gegeven als apostelen, sommigen als profeten, sommigen als evangeliepredikers, sommigen als herders en leraren.” Deze evangeliepredikers verrichtten een specifiek werk doordat zij als zendelingen werkzaam waren. Zij ontsloten vaak nieuwe gebieden, waarin het goede nieuws voordien nog niet was gepredikt. De evangeliepredikers worden in Efeziërs 4:11 voor de herders en leraren genoemd, want nadat het goede nieuws gepredikt is en er discipelen zijn gemaakt, zetten herders en leraren het opbouwwerk voort. Filippus wordt als evangelieprediker speciaal genoemd. Na Pinksteren verrichtte hij als zodanig zeer succesvol pionierswerk in de stad Samaria. Filippus kreeg van een engel de opdracht om het goede nieuws omtrent Christus tot de Ethiopische eunuch te prediken, die vervolgens door hem werd gedoopt. Daarna werd Filippus door de geest weggevoerd en predikte hij in Asdod en alle steden op de weg naar Cesarea (Hand. 8:5, 12, 14, 26-40). Paulus verrichtte veel evangelisatiewerk (2 Kor. 10:13-16). Ook Timotheüs was een evangelieprediker of zendeling. Paulus legde in zijn afscheidsvermaning aan Timotheüs speciaal de nadruk op het evangeliseren: „Houd gij echter in alle dingen uw zinnen bij elkaar, lijd kwaad, doe het werk van een evangelieprediker, volbreng uw bediening ten volle.” — 2 Tim. 4:5.
EVANGELISATIE IN DE „TIJD VAN HET EINDE”
Het omvangrijkste evangelisatiewerk moet volgens Jezus’ uitdrukkelijke verklaring in Mattheüs 24:14 in de „tijd van het einde” worden verricht: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt . . . en dan zal het einde komen.” In de huidige tijd hebben de natiën hun zendelingen op economisch, politiek, medisch en ander gebied. Christenen daarentegen hebben de opdracht om te prediken en discipelen te maken (2 Tim. 4:2; 1 Kor. 9:16; 1 Petr. 1:12, 25; 4:17). De engel die in het midden van de hemel vliegt en eeuwig goed nieuws heeft, roept uit: „Vreest God en geeft hem heerlijkheid, want het uur van het oordeel door hem is gekomen, en aanbidt daarom Degene die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft” (Openb. 14:6, 7). Dit is het goede nieuws dat een christelijke evangelieprediker of zendeling moet brengen. Net zoals er volgens de bijbel christenen waren die in speciale zin zendelingen of evangeliepredikers waren — zoals Filippus, die naar andere plaatsen ging — zijn er ook thans christenen die naar andere landen gaan om te prediken. Niettemin hebben alle christenen de opdracht en de plicht om evangeliepredikers te zijn en overal waar zij zich bevinden, het goede nieuws tot alle soorten van mensen te prediken. — Rom. 10:9, 10.