Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1530-1531
  • Uitsluiting uit de gemeenschap

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Uitsluiting uit de gemeenschap
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • JEHOVAH’S OPTREDEN
  • ONDER DE MOZAÏSCHE WET
  • Het Sanhedrin en de synagogen
  • DE CHRISTELIJKE GEMEENTE
  • Wederopneming
  • Uitsluiting uit de gemeenschap
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Wat het uit de gemeenschap sluiten betekent
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1963
  • De organisatie rein houden
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1952
  • Keert u tot de Nieuwe-Wereldmaatschappij
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1957
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1530-1531

UITSLUITING UIT DE GEMEENSCHAP.

De handeling waarbij een kwaaddoener door een rechterlijk optreden het lidmaatschap van een gemeenschap of organisatie en de omgang ermee wordt ontzegd of daarvan wordt uitgesloten. In de gemeente van God dient deze maatregel om de leerstellige en morele reinheid van de organisatie te bewaren. De uitoefening van deze bevoegdheid is noodzakelijk om het voortbestaan van de organisatie te waarborgen, en dat geldt in het bijzonder voor de christelijke gemeente. Wil de gemeente door God worden gebruikt en hem vertegenwoordigen, dan moet ze rein blijven en Gods gunst behouden. Anders zou God de hele gemeente uitstoten of afsnijden. — Openb. 2:5; 1 Kor. 5:5, 6.

JEHOVAH’S OPTREDEN

Jehovah is bij talrijke gelegenheden tot uitstoting of uitsluiting overgegaan. Hij veroordeelde Adam ter dood en dreef hem en zijn vrouw Eva uit de tuin van Eden (Gen. 3:19, 23, 24). Kaïn werd verbannen en doolde daarna als een zwerveling en vluchteling op de aarde rond (Gen. 4:11, 14, 16). De engelen die zondigden, werden in Tartarus geworpen, een toestand van diepe duisternis waar zij voor het oordeel bewaard worden (2 Petr. 2:4). Drieëntwintigduizend Israëlieten die hoererij hadden bedreven, werden op één dag van hun volk afgesneden (1 Kor. 10:8). Achan werd op Jehovah’s bevel ter dood gebracht omdat hij iets van het gebannene, dat aan Jehovah was gewijd, had gestolen (Joz. 7:15, 20, 21, 25). De leviet Korach alsook Dathan en Abiram uit de stam Ruben werden wegens opstand afgesneden, en Mirjam werd met melaatsheid geslagen en zou daaraan gestorven zijn als Mozes niet voor haar gepleit had. Zij werd derhalve uitgestoten uit het kamp van Israël en zeven dagen in quarantaine geplaatst. — Num. 16:27, 32, 33, 35; 12:10, 13-15.

ONDER DE MOZAÏSCHE WET

Voor ernstige of moedwillige overtredingen tegen Gods door bemiddeling van Mozes gegeven wet kon men worden afgesneden, d.w.z. ter dood worden gebracht (Lev. 7:27; Num. 15:30, 31). Afval, afgoderij, overspel, het eten van bloed, en moord behoorden tot de overtredingen waarop de doodstraf stond. — Deut. 13:12-18; Lev. 20:10; 17:14; Num. 35:31.

Onder de Wet mocht de doodstraf alleen worden voltrokken wanneer een zaak door ten minste twee ooggetuigen werd bevestigd (Deut. 19:15). De hand van de getuigen diende het eerst op de schuldige te komen om hem te stenigen (Deut. 17:7). Hierdoor konden zij hun ijver voor Gods wet en de reinheid van de gemeente van Israël bewijzen en zouden zij er ook van worden weerhouden een vals, ondoordacht of overijld getuigenis af te leggen.

Het Sanhedrin en de synagogen

Tijdens Jezus’ aardse bediening werden overtreders van de joodse wet in de synagogen berecht. Het Sanhedrin was het hoogste gerechtshof. Onder de Romeinse heerschappij hadden de joden niet meer het onbeperkte gezag dat zij onder het theocratische bestuur bezaten. Doordat de Romeinen hun beperkingen hadden opgelegd, konden zij niet altijd de doodstraf voltrekken. De joodse synagogen kenden een systeem van excommunicatie of uitsluiting uit de gemeenschap waarin drie met name genoemde stappen werden onderscheiden. De eerste stap, nid·doejʹ genaamd, was een straf die voor een betrekkelijk korte tijd (aanvankelijk slechts 30 dagen) gold. Iemand die deze straf opgelegd kreeg, werden bepaalde rechten ontzegd. Hoewel hij de tempel mocht bezoeken, waren hem daar bepaalde beperkingen opgelegd. Ook moest iedereen, behalve zijn familieleden, 4 el (ca. 2 m) van hem vandaan blijven. De tweede stap werd cheʹrem genoemd, hetgeen iets wat aan God gewijd is of „een ban” betekent. Dit was een strengere straf. De overtreder mocht in tegenwoordigheid van anderen niet onderwijzen noch onderwezen worden, en het was hem verboden in enig opzicht handel te drijven, maar hij mocht wel de noodzakelijke levensbehoeften kopen. Hij werd echter niet volledig uit de joodse samenleving uitgestoten en kon ook weer opgenomen worden. Ten slotte was er nog de volledige afsnijding van de gemeente, sjam·mat·ta’ʹ genaamd. Sommigen zijn van mening dat de laatste twee vormen van excommunicatie niet van elkaar te onderscheiden waren.

Wie als kwaaddoener uit de joodse gemeente werd geworpen, d.w.z. er volledig van werd afgesneden, werd beschouwd als iemand die de dood verdiende, hoewel de joden niet altijd bevoegd waren de persoon in kwestie terecht te stellen. Niettemin was de aangewende vorm van afsnijding een zeer krachtig wapen in de joodse gemeenschap. Jezus voorzei dat zijn volgelingen uit de synagoge geworpen zouden worden (Joh. 16:2). Vrees om uit de synagoge geworpen te worden, weerhield sommige joden, ja, zelfs de regeerders, ervan Jezus te belijden (Joh. 12:42). Een voorbeeld van de wijze waarop de synagoge in zo’n geval te werk ging, zien wij bij de van zijn blindheid genezen man die gunstig over Jezus had gesproken. — Joh. 9:34.

DE CHRISTELIJKE GEMEENTE

Op basis van de beginselen uit de Hebreeuwse Geschriften verlenen de christelijke Griekse Geschriften door middel van geboden en precedenten de christelijke gemeente de machtiging om bepaalde personen uit te stoten of uit te sluiten. De apostel Paulus gaf op grond van de hem verleende autoriteit de opdracht een bloedschennige hoereerder, die de vrouw van zijn vader had genomen, uit te sluiten (1 Kor. 5:5, 11, 13). Hij wendde de hem verleende autoriteit ook aan toen hij Hymeneüs en Alexander uit de gemeenschap sloot (1 Tim. 1:19, 20). Diotrefes daarentegen heeft kennelijk geprobeerd anderen ten onrechte uit de gemeenschap te sluiten. — 3 Joh. 9, 10.

Jezus gaf zijn volgelingen gedetailleerde instructies hoe zij moesten handelen wanneer leden van de gemeente gezondigd hadden en gaf te kennen dat in zo’n geval een uitsluiting het gevolg zou kunnen zijn en de betrokken persoon dan voor de gemeente „net als een mens uit de natiën en als een belastinginner” zou zijn (Matth. 18:15-17). Op belastinginners werd over het algemeen neergezien; velen van hen waren afpersers. Een jood die een belastinginner was, werd als een afvallige beschouwd en onder de „zondaars” gerekend (Mark. 2:16). Natuurlijk stonden Jezus en zijn discipelen destijds nog onder de Wet, maar in principe was dezelfde procedure maatgevend voor de christelijke gemeente. Hier dient echter opgemerkt te worden dat toen Jezus over de „gemeente” sprak, hij niet bedoelde dat de overtreder voor de gehele gemeente terechtstond; dat was de taak van de daarvoor verantwoordelijke personen. Zijn discipelen wisten heel goed dat de oudere mannen die zitting hadden in het „gerecht” of de „Hoge Raad” als rechters optraden. — Matth. 5:22.

Enkele overtredingen waarvoor men uit de christelijke gemeente gesloten kan worden, zijn hoererij, overspel, homoseksualiteit, hebzucht, afpersing, diefstal, liegen, dronkenschap, beschimping, spiritisme, moord, afgoderij, afval en het veroorzaken van verdeeldheid in de gemeente (1 Kor. 5:9-13; 6:9, 10; Tit. 3:10, 11; Openb. 21:8). In het laatstgenoemde geval dient er tegen iemand die een sekte bevordert pas een gerechtelijke procedure die tot uitsluiting zou kunnen leiden op gang te worden gebracht nadat hij twee keer gewaarschuwd is. In de christelijke gemeente geldt het in de Wet geformuleerde beginsel dat een beschuldiging door de verklaring van twee of drie getuigen moet worden bevestigd (1 Tim. 5:19). Zij die aan beoefening van zonde schuldig bevonden zijn, worden schriftuurlijk terechtgewezen „voor alle aanwezigen”, bijv. degenen die getuigenis betreffende het zondige gedrag hebben afgelegd, opdat ook zij een gezonde vrees met betrekking tot zo’n zonde mogen hebben. — 1 Tim. 5:20.

Wederopneming

Wanneer iemand die is uitgesloten oprecht berouw toont, kan hij weer in de gemeente worden opgenomen (2 Kor. 2:5-8). Dit zal de gemeente er ook voor behoeden eerst kwaaddoen te dulden en vervolgens in het andere uiterste te vervallen door hardvochtig en niet vergevensgezind te zijn, en ten slotte door Satan overmeesterd te worden. — 2 Kor. 2:10, 11.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen