Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 390-393
  • Ezechiël, het boek

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Ezechiël, het boek
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • AUTHENTICITEIT
  • RANGSCHIKKING VAN HET MATERIAAL
  • OVERZICHT VAN DE INHOUD
  • Bijbelboek nummer 26 — Ezechiël
    „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
  • Ezechiël, Het boek
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Hoofdpunten uit het boek Ezechiël — I
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2007
  • ‘Nu is het einde voor je aangebroken’
    De zuivere aanbidding van Jehovah eindelijk hersteld!
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 390-393

EZECHIEL, HET BOEK.

Deze opmerkelijke profetie draagt de naam van de profeet die deze reeks profetische waarschuwingen en visioenen ontving. Ezechiël, de zoon van Buzi, een priester, heeft het geschrift waarschijnlijk in het jaar 591 v.G.T. in Babylonië voltooid. Het behandelt een periode van ongeveer 22 jaar, van 613 tot omstreeks 591 v.G.T. — Ezech. 1:1-3; 29:17.

AUTHENTICITEIT

Een bewijs voor de authenticiteit van het boek vinden wij in de vervulling van de erin opgetekende profetieën. Bovendien wordt de authenticiteit van dit boek door de archeologie gestaafd. De bekende Amerikaanse archeoloog W. F. Albright schreef in zijn boek The Bible After Twenty Years of Archeology: „Archeologische gegevens hebben . . . de substantiële oorspronkelijkheid van de boeken Jeremia en Ezechiël, Ezra en Nehemia boven elke twijfel verheven; ze hebben het traditionele beeld der gebeurtenissen, alsook de volgorde waarin ze zich hebben afgespeeld, bevestigd.”

De authenticiteit van het boek Ezechiël wordt verder ondersteund door het feit dat het in harmonie is met de andere boeken van de bijbel, ofschoon het door geen van de schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften aangehaald of rechtstreeks geciteerd wordt. Zinspelingen op enkele van de uitspraken in het boek en overeenkomstige uitdrukkingen komen niettemin veelvuldig voor. Zo spreken bijvoorbeeld zowel Ezechiël als Jezus over het verdorren van een vochtige boom (Ezech. 17:24; Luk. 23:31). Ezechiël en Jezus spraken beiden over een oordeel dat geveld zou worden over mensen die als schapen en bokken worden aangeduid (Ezech. 34:17; Matth. 25:32, 33). Veel illustraties in het boek Openbaring komen overeen met die in Ezechiël. — Vergelijk Ezechiël 1:28 — Openbaring 4:3; Ezechiël 10:3, 4 — Openbaring 15:8; Ezechiël 12:25 — Openbaring 10:6; Ezechiël 37:10 — Openbaring 11:11.

Er zij opgemerkt dat er zich onder de Griekse Chester Beatty-​papyri van de bijbel een codex bevindt die onder andere Ezechiël, Daniël en Esther bevat. Deze worden samen in een codex aangetroffen, die oorspronkelijk waarschijnlijk uit 118 bladen bestond. Deze codex, die het werk is van twee afschrijvers en vermoedelijk uit de eerste helft van de 3de eeuw dateert, getuigt ervan dat het boek Ezechiël in zuivere vorm tot ons is gekomen.

Aangezien Jeremia en Ezechiël tijdgenoten waren, komen hun profetieën op veel punten overeen. (Vergelijk Ezechiël 18:2 — Jeremia 31:29; Ezechiël 24:3 — Jeremia 1:13; Ezechiël 34:2 — Jeremia 23:1.) In de geschriften van Daniël en Ezechiël, die eveneens tijdgenoten waren, treft men overeenkomstige uitdrukkingen aan. Ezechiël profeteerde, met koorden gebonden, wat het koninkrijk Juda te wachten stond en gaf te kennen dat in de vervulling van de profetie een dag voor een jaar zou tellen (Ezech. 4:4-8). Op overeenkomstige wijze uitte Daniël een profetie betreffende het koninkrijk toen hij sprak over een met banden omsloten boomstomp en een tijdselement van een dag voor een jaar. — Dan. 4:23.

RANGSCHIKKING VAN HET MATERIAAL

Ezechiëls profetieën en visioenen zijn voor het merendeel zowel chronologisch als volgens onderwerp gerangschikt. De vier verzen van hoofdstuk 29:17-20 staan niet in hun chronologische volgorde (vergelijk Ezechiël 29:1; 30:20), maar horen hier onderwerpsgewijs in de profetie tegen Egypte thuis. Tot de tiende maand van het negende jaar van de eerste gevangenschap was het centrale thema van Ezechiëls profetieën de volledige val en verwoesting van Jeruzalem, terwijl er slechts kort melding werd gemaakt van het herstel. Dat is de strekking van de eerste 24 hoofdstukken. Tijdens de belegering van Jeruzalem richtte de profeet zijn aandacht hoofdzakelijk op het uitspreken van weeën over de heidense natiën die zich, zoals Jehovah God had voorzien, over de val van Jeruzalem zouden verheugen. Nadat het bericht over de val van Jeruzalem de profeet ter ore is gekomen, spreekt hij over het glorierijke herstel, dat het hoofdthema van de rest van het boek vormt. — Ezech. 33:20, 21.

Het boek Ezechiël onthult dat de valse religie van Babylon tot het terrein van Jehovah’s tempel was doorgedrongen, vooral in de vorm van de aanbidding van de Babylonische god Tammuz (Ezech. 8:13, 14). Behalve het feit dat deze verfoeilijke valse aanbidding zelfs in Jehovah’s tempel werd beoefend, vervulden de afvallige joden het land Juda met geweldpleging. Het is dan ook niet te verwonderen dat Ezechiël in zijn visioen hoort hoe Jehovah’s scherprechters worden opgeroepen om met hun verpletteringswapens naderbij te komen en in het binnenste voorhof van de tempel naast het altaar te gaan staan. Vervolgens geeft Jehovah hun het bevel om midden door het ontrouwe Jeruzalem te gaan en iedereen te doden die niet als een aanbidder van Jehovah gekentekend is. — Ezech. 9:6.

Ezechiëls herstellingsprofetieën moeten vertroostend voor de verbannen joden zijn geweest. In 593 v.G.T., in het 25ste jaar van zijn ballingschap, ontving Ezechiël zijn opmerkelijke visioen van een nieuwe tempel van Jehovah, gebouwd volgens het patroon dat Jehovah God zelf had gegeven, en van een aangrenzende stad genaamd Jehovah-Sjammah, wat betekent „Jehovah zelf is daar” (40:1–48:35). Hierdoor werd bij de berouwvolle joodse ballingen, die zich in een land bevonden waar heidense afgoderij werd beoefend, de hoop versterkt dat zij Jehovah, de ware God, wederom in zijn tempel zouden aanbidden.

Ezechiëls profetie beklemtoont het thema van de bijbel, namelijk de heiliging van Jehovah’s naam door het Koninkrijk. De profetie laat zien dat hoewel God zou toestaan dat de troon van David gedurende lange tijd onbezet bleef, hij zijn verbond met David voor een koninkrijk niet had verzaakt. Het Koninkrijk zou gegeven worden aan degene die het wettelijke recht erop had. Aldus vestigde Ezechiël net als Daniël de aandacht van de joden op de Messias als hun hoop (Ezech. 21:27; 37:22, 24, 25). Jehovah liet Ezechiël meer dan 60 maal zeggen dat men „zal moeten weten dat ik Jehovah ben”.

OVERZICHT VAN DE INHOUD

I. Jehovah stelt Ezechiël als wachter aan (1:1–3:27)

II. Waarschuwingsprofetieën tegen het ontrouwe Juda en Jeruzalem (4:1–24:27)

A. De belegering van Jeruzalem uitgebeeld (4:1–7:27)

1. Ezechiël ligt 390 dagen op zijn linkerzij en 40 dagen op zijn rechterzij voor een baksteen, terwijl hij op een zeer schraal dieet leeft (4:1-17)

2. Ezechiël schildert de afloop van de belegering door zijn haar en baard af te scheren, een derde hiervan in het vuur te verbranden, een derde met het zwaard te slaan en een derde in de wind te verstrooien (5:1-17)

3. Profetie tegen de bergen van Israël, dat de hoge plaatsen vernietigd zullen worden en de afgoderij zal verdwijnen (6:1-14)

4. „Een unieke rampspoed” komt over Jeruzalem, zodat noch zilver noch goud iemand zal kunnen bevrijden (7:1-27)

B. Ezechiëls visioen van het afvallige Juda (8:1–11:25)

1. In 612 v.G.T. wordt Ezechiël in een visioen naar Jeruzalem gevoerd, waar hij verfoeilijke dingen ziet die in Jehovah’s tempel gebeuren (8:1-18)

2. Man in linnen met schrijversinkthoorn moet kenteken zetten op het voorhoofd van de mannen die zuchten over de verfoeilijkheden die in de stad bedreven worden; gekentekende personen worden gespaard, niet-gekentekende personen worden op Gods bevel afgeslacht (9:1-11)

3. Ezechiël ziet opnieuw Jehovah’s heerlijkheid, die zich boven de cherubs verheft, en ziet hoe er vurige kolen over de stad Jeruzalem worden uitgestrooid (10:1-22)

4. Vorsten brengen Israël ten verderve door het volk te misleiden; illustratie van Jeruzalem als kookpot. Pelatja sterft; herstel voorzegd; Ezechiël wordt in visioen naar Chaldea teruggebracht (11:1-25)

C. Meer profetieën in Babylon betreffende Jeruzalem (12:1–19:14)

1. Verbanning van koning Zedekia en van Juda voorzegd door zinnebeeldige handelingen, geen uitstel van oordeel (12:1-28)

2. Verstandeloze profeten die vrede voorzeiden, aan de kaak gesteld (13:1-23)

3. Jeruzalem zo goddeloos dat de stad niet gered zou kunnen worden, ook al bevonden Noach, Daniël en Job zich erin; ondergang zeker (14:1-23)

4. Inwoners van Jeruzalem als een waardeloze wijnstok, die niet deugt voor timmerhout en zelfs niet voor een pin — slechts bruikbaar als brandstof voor een vuur (15:1-8)

5. Allegorie van ontrouwe vrouw, hoe Jeruzalem Jehovah’s liefde vergeldt door heidense goden te begunstigen, zich te prostitueren en nog erger te zijn dan Sodom en Samaria; Jeruzalem zal door haar ongeoorloofde minnaars verwoest worden (16:1-63)

6. Het raadsel van de arenden en de wijnstok, waarin wordt voorzegd hoe Jeruzalem zich voor hulp tot Egypte zal wenden, met rampspoedige gevolgen; een tedere loot zal een majestueuze ceder worden (17:1-24)

7. Ballingen in Babylon terechtgewezen omdat zij zeiden: „De vaders zijn het die onrijpe druiven eten, maar het zijn de tanden van de zonen die slee worden”; God zet de aangelegenheden recht door te zeggen: „De ziel die zondigt, díe zal sterven” (18:1-32)

8. Oversten van Juda vergeleken met jonge leeuwen; verstrikt door Egypte en Babylon (19:1-14)

D. Veroordelende uitspraken tegen Israël (20:1–23:49)

1. Overzicht van de lange geschiedenis van Israëls verfoeilijke daden; voortdurende opstand ondanks Jehovah’s barmhartigheden; maar er komt herstel (20:1-49)

2. Gods zwaard ontbloot om Jeruzalem te verderven; Davids troon zal „van niemand worden totdat hij komt die het wettelijke recht heeft” (21:1-32)

3. Verdere opsomming van Jeruzalems zonden; huis van Israël is geworden als schuimige droesem, die gesmolten moet worden „met het vuur” van Jehovah’s verbolgenheid (22:1-31)

4. Parabel van twee zusters, Ohola en Oholiba, die zich prostitueren; de ene is Samaria, de andere is Jeruzalem. Jeruzalem zal door haar ongeoorloofde minnaars worden verwoest (23:1-49)

E. De laatste belegering van Jeruzalem begint (24:1-27)

1. In 609 v.G.T. kondigt Jehovah Ezechiël aan dat de koning van Babylon het beleg om Jeruzalem heeft geslagen (24:1, 2)

2. Jeruzalem vergeleken met een kookpot met wijde opening; het vlees beeldt de inwoners af; de stad is vol bloedvergieting en immoraliteit (24:3-14)

3. Ezechiëls vrouw sterft op de dag dat de belegering van Jeruzalem begint; Ezechiël mag niet rouwen, als een teken dat zij niet om Jeruzalems verwoesting mogen rouwen, daar het een oordeel van Jehovah is (24:15-27)

III. Profetieën tegen omringende natiën die zich, zoals Jehovah voorziet, over Jeruzalems val zullen verheugen (25:1–32:32)

A. Profetieën tegen Ammon, Moab, Edom en Filistea; ze zullen hetzelfde lot ondergaan als Jeruzalem (25:1-17)

B. Profetieën tegen Tyrus (26:1–28:26)

1. Tyrus zal door koning Nebukadrezar van Babylon belegerd worden (26:1-21)

2. Klaaglied over Tyrus, afgebeeld als een fraai schip, gevuld met de koopmanswaren en schatten van natiën; zal in de diepten der wateren zinken (27:1-36)

3. Val van Tyrus’ trotse koning en omverwerping van Sidon; Israël zal hersteld worden (28:1-26)

C. Waarschuwingen tegen Egypte (29:1–32:32)

1. Nebukadrezar zal Egypte binnenvallen en plunderen, als loon van Jehovah voor het verwoesten van de landstad Tyrus; Egypte zal „geringer dan de andere koninkrijken” worden en zich niet meer boven andere natiën verheffen (29:1-21)

2. De ondersteuners van Egypte wacht ook verwoesting; Egyptenaren zullen onder de natiën worden verstrooid (30:1-26)

3. Farao gewaarschuwd voor met een boom te vergelijken val (31:1-18)

4. Klaaglied over Farao, die tot zwijgen is gebracht; Egypte door Babylon verwoest; jammerklacht over Egyptes begrafenis bij onbesnedenen (32:1-32)

IV. Profetieën van herstel en bevrijding van Gods volk (33:1–48:35)

A. Wachter voor de ballingen; herstel voorzegd (33:1–37:28)

1. God neemt met Ezechiël diens plichten als wachter om de goddelozen te waarschuwen, nog eens door; een ontkomene uit Jeruzalem arriveert om de gevangenen te zeggen dat „de stad is geslagen” (33:1-33)

2. Slechte herders bestraft; Jehovah zal de verstrooide schapen bijeenbrengen en een herder over hen verwekken, ’ja, zijn knecht David’ (34:1-31)

3. Edom zal niets dan een verlaten woestenij worden (35:1-15)

4. Herstel voor Israël; het land zal wemelen van inwoners en worden „gelijk de tuin van Eden” (36:1-38)

5. Israël afgebeeld in visioen van vallei van dorre beenderen; door een wonder komen ze tot leven en worden „een zeer, zeer grote krijgsmacht”. God zal zijn volk in een vredesverbond verenigen onder één herder (37:1-28)

B. De aanval van Gog van Magog op het herstelde Israël

1. De voorspoed van Gods volk lokt Gog van Magog uit tot de aanval en hij verwacht veel buit te behalen; het komt tot een oorlog, daar God voor zijn volk strijdt (38:1-23)

2. Horden van Gog van Magog verdelgd; beenderen worden begraven om land te reinigen (39:1-20)

3. Israël moet schande dragen en wordt dan hersteld; Gods geest zal op hen worden uitgestort (39:21-29)

C. Ezechiëls visionaire tempel en stad (40:1–48:35)

1. Ballingen aangemoedigd door Ezechiëls visioen van een tempel op een zeer hoge berg; een engel laat Ezechiël bijzonderheden van de tempel zien, waarbij hij de muren, de poorten, de wachtlokalen, de eetvertrekken en de tempel zelf opmeet (40:1–46:24)

2. Op miraculeuze wijze vloeit er water vanuit Jehovah’s huis in de Dode Zee, waar vissen tot leven komen en er aan de oevers van de Zoutzee een bloeiende visserij ontstaat; bomen verschaffen voedsel en genezing voor het volk (47:1-12)

3. Landtoewijzingen en de stad die de naam draagt „Jehovah zelf is daar” (47:13–48:35)

Zie het boek „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”, blz. 132-137.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen