EZRA
(E̱zra) [hulp].
Een Aäronitische priester, een nakomeling van Eleazar en Pinehas, een geleerde, een vaardig afschrijver en leraar van de Wet, goed onderlegd in zowel de Hebreeuwse als de Aramese taal. Ezra bezat echte ijver voor de zuivere aanbidding en „had zijn hart bereid om de wet van Jehovah te raadplegen en haar te volbrengen en om in Israël voorschrift en gerechtigheid te onderwijzen” (Ezra 7:1-6, 10). Behalve het boek dat zijn naam draagt, schreef Ezra hoogstwaarschijnlijk ook de beide boeken Kronieken. Volgens de joodse overlevering zou hij voorts een begin hebben gemaakt met het samenstellen en catalogiseren van de boeken van de Hebreeuwse Geschriften. Bovendien was Ezra een voortreffelijk navorser, daar hij in de beide boeken Kronieken aanhalingen uit minstens 14 verwijsbronnen doet. Aangezien velen van de joden destijds wijd en zijd verstrooid waren, moesten er veel afschriften van de Hebreeuwse Geschriften worden vervaardigd, en waarschijnlijk verrichtte Ezra hierin baanbrekend werk.
Indien een man, zoals sommige geleerden menen, minstens 30 jaar oud moest zijn alvorens hij schriftgeleerde kon worden, was Ezra mogelijk boven de 30 toen hij in 468 v.G.T. naar Jeruzalem ging. Dit zou betekenen dat hij ongetwijfeld gedurende de regering van Ahasveros (ten tijde van Mordechai en Esther) leefde en waarschijnlijk 20 jaar of ouder was toen het decreet werd uitgevaardigd om de joden in het gehele Perzische Rijk uit te roeien. Aangezien er destijds veel joden in Babylon woonden, moet deze nationale crisis een onuitwisbare indruk op Ezra hebben gemaakt en hem hebben gesterkt in zijn geloof dat Jehovah voor zijn volk zorgt en hen bevrijdt, ja, het moet tot zijn opleiding hebben bijgedragen en hem rijper, verstandiger en bekwamer hebben gemaakt voor de enorme taak die hij later moest volbrengen. — Esth. 1:1; 3:7, 12, 13; 8:9; 9:1.
NAAR JERUZALEM
In 468 v.G.T. — 69 jaar nadat een getrouw joods overblijfsel onder leiding van Zerubbabel uit Babylon was teruggekeerd — stond de Perzische koning Artaxerxes I (Longimanus) Ezra „heel zijn verzoek” toe, zodat hij naar Jeruzalem kon gaan om daar de zuivere aanbidding te bevorderen. Volgens de officiële brief van de koning dienden alle Israëlieten die bereid waren met Ezra naar Jeruzalem te gaan, met hem mee te gaan. — Ezra 7:1, 6, 12, 13.
Vele joden waren in Babylon tot welstand geraakt, en de vooruitzichten in Jeruzalem waren van materieel standpunt uit bezien niet erg aanlokkelijk. Jeruzalem was slechts dun bevolkt. Van de goede start die de joden onder Zerubbabel hadden gemaakt, scheen niets meer over te zijn. De terugkeer naar Jeruzalem betekende voor de joden derhalve het verlies van hun positie, de verbreking van hun contacten, het opgeven van een min of meer geriefelijk bestaan en het begin van een nieuw leven in een ver land, waar zij met ongemakken, moeilijkheden en mogelijk met gevaren geconfronteerd zouden worden, om nog maar niet te spreken van de lange reis, die vanwege de vele vijandige Arabische stammen en andere vijanden gevaarlijk was. Het vergde ijver voor de ware aanbidding, geloof in Jehovah en moed om de reis te ondernemen. Slechts ongeveer 1500 mannen en hun gezinnen — in het geheel misschien zo’n 6000 personen — waren bereid en in staat om te gaan. Ezra had als hun leider een moeilijke taak te vervullen. Maar door zijn verleden was hij hierop goed voorbereid en hij sterkte zich „naar de hand van Jehovah”, die over hem was. — Ezra 7:10, 28; 8:1-14.
MET NEHEMIA
Of Ezra in Jeruzalem bleef of naar Babylon terugkeerde, is niet zeker. Maar de slechte omstandigheden waarin de stad kwam te verkeren, zoals de corruptie onder de priesters, schijnen erop te duiden dat hij afwezig was. Misschien heeft Nehemia hem na de herbouw van Jeruzalems muren gevraagd terug te keren. In ieder geval zien wij dat hij weer op het toneel verschijnt en het bijeengekomen volk de Wet voorleest en hen onderwijst. Op de tweede dag van deze vergadering hebben de hoofden van het volk een speciale bijeenkomst met Ezra, „om inzicht te verwerven in de woorden van de wet”. Het Loofhuttenfeest wordt met vreugdebetoon gevierd. Na het acht dagen durende feest wordt de 24ste Tisjri tot een dag van onthouding, belijdenis van hun zonden en van gebed bestemd. Onder de krachtige aanvoering en leiding van Ezra en Nehemia gaan zij een „betrouwbare overeenkomst” aan, deze keer echter niet mondeling, maar schriftelijk, en ze wordt door het zegel van de vorsten, de levieten en de priesters bekrachtigd. — Neh. 8:1-9, 13-18; hfdst. 9.
Ezra’s ijver voor rechtvaardigheid, zijn godvruchtige vertrouwen op Jehovah, de getrouwheid waarmee hij Israël in Gods wet onderwees en de nauwgezette wijze waarop hij de ware aanbidding bevorderde, maken hem tot iemand die gerekend wordt onder de „grote wolk van getuigen”, tot een voortreffelijk voorbeeld ter navolging. — Hebr. 12:1.