Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 401-403
  • Feest

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Feest
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • DE DRIE GROTE FEESTEN
  • ALGEMENE VOORSCHRIFTEN VOOR DE DRIE FEESTEN
  • DE BELANGRIJKHEID VAN DE FEESTEN IN HET LEVEN VAN DE ISRAËLIETEN
  • Feest
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Feestelijke mijlpalen in Israëls geschiedenis
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1998
  • De drie jaarlijkse nationale samenkomsten
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1967
  • Vreugdevolle feesten
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1980
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 401-403

FEEST

[Hebreeuws: chagh, afgeleid van een werkwoord dat de betekenis heeft van ronddraaien, cirkelvormig zijn; een periodiek feest vieren, in het rond dansen; mō·‛edhʹ, een vastgestelde tijd of plaats voor een samenkomst].

Feesten vormden een integrerend onderdeel van de ware aanbidding van God en waren door Jehovah via Mozes aan zijn uitverkoren volk Israël voorgeschreven.

De feesten en soortgelijke speciale dagen zou men als volgt kunnen indelen:

I. Vóór de ballingschap

A. Jaarlijkse feesten

1. Pascha, 14 Abib (Nisan)

2. Feest der ongezuurde broden, 15–21 Abib (Nisan)

3. Oogst- of wekenfeest, Pinksteren, 6 Sivan

4. Nieuwjaar, Feest der trompetten, 1 Ethanim (Tisjri)

5. Verzoendag, 10 Ethanim (Tisjri)

6. Loofhuttenfeest, 15–21 Ethanim (Tisjri), met een sabbat op de 22ste

B. Andere periodieke feesten

1. Wekelijkse sabbat

2. Nieuwe maan

3. sabbatjaar (elk zevende jaar)

4. Jubeljaar (elk vijftigste jaar)

II. Na de ballingschap

A. Inwijdingsfeest, 25 Kislev

B. Poerimfeest, 14, 15 Adar

(Nisan komt op onze [Gregoriaanse] kalender overeen met maart/april, Ethanim [Tisjri] met september/oktober, Kislev met november/december en Adar met februari/maart.)

DE DRIE GROTE FEESTEN

De drie hoofdfeesten — soms ook „pelgrimsfeesten” genoemd omdat alle mannelijke personen in Jeruzalem moesten samenkomen — vonden op bestemde tijden plaats en werden met het Hebreeuwse woord mō·‛edhʹ, „periodieke feesten”, aangeduid (Lev. 23:2, 4). Maar wanneer er uitsluitend naar de drie grote feesten werd verwezen, gebruikte men vaak het woord chagh, dat niet alleen op een regelmatig terugkerende gebeurtenis doelt, maar ook op een tijd van grote vreugde. Deze drie grote feesten waren:

(1) Het feest der ongezuurde broden (Ex. 23:15). Dit feest begon op de dag na het Pascha en duurde van 15 tot 21 Abib (of Nisan). Het Pascha werd op 14 Nisan gevierd en was eigenlijk een feestdag op zich. Daar het echter wat de tijd betreft zo nauw met het feest der ongezuurde broden verbonden was, werden deze beide feesten dikwijls te zamen als het Pascha aangeduid. — Matth. 26:17; Mark. 14:12; Luk. 22:7.

(2) Het oogst- of wekenfeest (later Pinksteren genoemd), dat op de 50ste dag vanaf 16 Nisan, ofte wel op 6 Sivan, werd gevierd. — Ex. 23:16a; 34:22a.

(3) Het Loofhuttenfeest (ook het feest der inzameling genoemd). Het werd van 15 tot 21 Ethanim of Tisjri (de zevende maand) gevierd, en op de 22ste vond er een plechtige vergadering plaats. — Lev. 23:34-36.

Op welke plaats, tijd en wijze deze feesten gehouden moesten worden, was allemaal door Jehovah bepaald. Deze „periodieke feesten van Jehovah” vielen volgens de godsdienstige kalender in verschillende jaargetijden: in de vroege lente, in de late lente en in de herfst. Dit was van speciale betekenis, want op deze tijden werden de eerstelingen van het veld en van de wijngaarden geoogst, hetgeen voor de bewoners van Palestina aanleiding was tot grote vreugde en vrolijkheid, en hen tevens in de gelegenheid stelde om hun dankbaarheid jegens Jehovah, de edelmoedige Gever van alle goede dingen, te tonen.

ALGEMENE VOORSCHRIFTEN VOOR DE DRIE FEESTEN

Volgens het Wetsverbond moesten alle mannelijke Israëlieten elk jaar tijdens de drie grote jaarlijkse feesten ’voor het aangezicht van Jehovah, hun God, verschijnen op de plaats die hij zou uitkiezen’ (Deut. 16:16). De plaats die hij ten slotte als feestcentrum uitkoos, was Jeruzalem. Er werd geen specifieke straf vermeld voor het niet aanwezig zijn op deze feesten; alleen op het niet bezoeken van het Pascha stond de doodstraf (Num. 9:9-13). Niettemin zou het veronachtzamen van welke van Gods wetten maar ook, met inbegrip van zijn feesten en sabbatten, tot gevolg hebben dat de gehele natie zou worden gestraft en in benauwdheid zou raken (Deut. 28:58-62). Het Pascha zelf moest op 14 Nisan of, onder bepaalde omstandigheden, een maand later worden gevierd.

Hoewel de vrouwen, in tegenstelling tot de mannen, niet verplicht waren de reis naar de jaarlijkse feesten te ondernemen, waren er toch vrouwen die dit deden, zoals Hanna, de moeder van Samuël (1 Sam. 1:7), en Maria, de moeder van Jezus (Luk. 2:41). Israëlitische vrouwen die Jehovah liefhadden, woonden wanneer enigszins mogelijk deze feesten bij. Niet alleen de ouders van Jezus waren regelmatig aanwezig, maar volgens het verslag gingen ook hun bloedverwanten en bekenden met hen mee. — Luk. 2:44.

Jehovah deed de belofte: „Niemand zal uw land begeren terwijl gij driemaal in het jaar optrekt om het aangezicht van Jehovah, uw God, te zien” (Ex. 34:24). Ofschoon er gedurende deze tijd geen mannen achterbleven om de steden en het land te bewaken, kwam het tot aan de verwoesting van Jeruzalem in 70 G.T. inderdaad nooit voor dat een vreemde natie het land van de joden tijdens een van hun feesten trachtte in te nemen. In 50 G.T. echter, dus nadat de joodse natie Christus had verworpen, bracht Cestius Gallus in Lydda tijdens het Loofhuttenfeest 50 personen ter dood. Op bepaalde tijden, vooral onder de heerschappij van ontrouwe koningen, werden de aanbidding van Jehovah en het vieren van de feesten veronachtzaamd.

Geen mannelijke deelnemer mocht met lege handen komen. Iedereen diende een geschenk te brengen dat ’evenredig was aan de zegen van Jehovah, zijn God, die hij hem geschonken had’ (Deut. 16:16, 17). Ook moest men de ’tweede’ tiende (in tegenstelling tot de tienden die voor het onderhoud van de levieten werden afgestaan [Num. 18:26, 27]) van het in het desbetreffende jaar geoogste koren, de wijn en de olie, alsook de eerstgeborenen van het rundvee en van het kleinvee, samen met de levieten in Jeruzalem eten. Maar ingeval de reis naar de plaats van het feest te ver was, dan bepaalde de Wet dat deze dingen in geld omgezet konden worden, om daarmee de onkosten te bestrijden (Deut. 14:22-27). Deze feesten boden de Israëlieten de gelegenheid om hun trouw aan Jehovah te bewijzen, en moesten voor hen en voor de inwonende vreemdelingen, alsook voor de vaderloze jongens en de weduwen een reden tot vreugde zijn (Deut. 16:11, 14). Vanzelfsprekend was de voorwaarde dat de mannelijke personen onder deze inwonende vreemdelingen besneden aanbidders van Jehovah waren (Ex. 12:48, 49). Bij deze gelegenheden werden er behalve de dagelijkse offers ook steeds speciale offers gebracht, en terwijl de brandoffers en gemeenschapsoffers werden gebracht, blies men op de trompetten. — Num. 10:10.

Bepaalde dagen van deze feesten golden als sabbatten, waarop plechtige vergaderingen of heilige samenkomsten plaatsvonden, het zakenleven net als op de wekelijkse sabbatten volledig stillag en er generlei werelds werk verricht mocht worden. Een uitzondering vormden werkzaamheden die met de feestvoorbereidingen in verband stonden, zoals het bereiden van voedsel, hetgeen op de wekelijkse sabbat verboden was (Ex. 12:16). In dit opzicht bestond er dus een onderscheid tussen de feestsabbatten, waarop „heilige samenkomsten” plaatsvonden, en de gewone wekelijkse sabbatten (alsook de sabbat op de tiende dag van de zevende maand, de Verzoendag, die een vastendag was), waarop generlei werk gedaan mocht worden, ja, zelfs geen vuur ’in een van hun woonplaatsen’ ontstoken mocht worden. — Vergelijk Leviticus 23:3 en 26-32 met vers 7, 8, 21, 24, 25, 35, 36 en Exodus 35:2, 3.

DE BELANGRIJKHEID VAN DE FEESTEN IN HET LEVEN VAN DE ISRAËLIETEN

De feesten speelden in het leven van de natie Israël een zeer belangrijke rol. Toen de Israëlieten nog in Egyptische dienstbaarheid verkeerden, zei Mozes tot Farao dat hij de Israëlieten en hun vee uit Egypte moest laten trekken omdat zij „een feest voor Jehovah” hadden (Ex. 10:9). Het Wetsverbond bevatte veel gedetailleerde voorschriften over de wijze waarop de feesten gevierd moesten worden (Ex. 34:18-24; Lev. 23:1-44; Deut. 16:1-17). In overeenstemming met Gods geboden hielpen de feestsabbatten alle aanwezigen hun geest op het woord van God gericht te houden en het te vermijden zich zozeer door hun persoonlijke aangelegenheden in beslag te laten nemen dat zij het belangrijkere geestelijke aspect van hun dagelijks leven vergaten. De feestsabbatten herinnerden hen er ook aan dat zij een volk voor Jehovah’s naam waren. Op weg naar deze feestbijeenkomsten en op de terugweg hadden zij natuurlijk ruimschoots de gelegenheid om over de goedheid van hun God en zijn zegeningen te spreken, die zij dagelijks, jaar in jaar uit genoten. De feesten verschaften hun tijd en gelegenheid om te mediteren, met mede-Israëlieten samen te zijn en met elkaar over Jehovah’s wet te spreken. Ze droegen ertoe bij dat zij het hun door God geschonken land beter leerden kennen, verdiepten begrip en naastenliefde onder de Israëlieten en bevorderden de eenheid en de reine aanbidding. Ze vormden gelegenheden tot vreugde, herinnerden het volk aan Gods gedachten en wegen en waren voor allen die er oprecht aan deelnamen, een bron van rijke geestelijke zegeningen. Beschouw bijvoorbeeld de zegen eens die duizenden bezoekers van het pinksterfeest in 33 G.T. te Jeruzalem ten deel viel. — Hand. 2:1-47.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen