FEEST DER TROMPETTEN.
Dit feest werd gevierd op de eerste dag (of de nieuwe maan) van de zevende maand, Ethanim (Tisjri). Het was voor de joden het begin van het burgerlijke jaar. Het verschilde van het feest van de nieuwe maan dat in de andere elf maanden werd gevierd omdat het als belangrijker werd beschouwd. In verband met het feest der trompetten wordt als extra gebod uitdrukkelijk verklaard dat die dag opzij gezet moest worden als een dag van heilige samenkomst, waarop geen enkel soort van zwaar werk verricht mocht worden.
Het feest ontleent zijn naam aan het gebod: „[Er dient] voor u een volkomen rust plaats te hebben, een gedenkdag door trompetgeschal.” „Het dient werkelijk een dag van trompetgeschal voor u te zijn.” De op deze dag aangeboden offers bestonden uit één jonge stier, één ram, zeven gave mannetjeslammeren van een jaar oud, plus een graanoffer van meelbloem, met olie bevochtigd, en één geitebokje als zondeoffer. Deze offers kwamen bij de voortdurende dagelijkse offers en bij de offers die speciaal op nieuwemaansdagen werden gebracht. — Lev. 23:24; Num. 29:1-6.
In Leviticus 23:24, waar een uitdrukkelijk gebod wordt gegeven om op de nieuwe maan van de zevende maand op de trompet te blazen, komt het woord voor „trompet” van het Hebreeuwse chatsō·tserahʹ. Hiermee wordt gedoeld op een rechte trompet, een kornet, in tegenstelling tot de sjō·farʹ-trompet, die van de horen van een dier werd vervaardigd. Zoals uit Psalm 81:3 blijkt, werd er naar het schijnt bij deze gelegenheid, alsook op de andere nieuwe manen, eveneens op de sjō·farʹ-trompetten geblazen. Ook volgens de overlevering werden op het feest der trompetten beide instrumenten gebruikt.