VIS.
Vissen en andere waterdieren werden door God op de vijfde scheppingsdag tot bestaan gebracht (Gen. 1:20-23). Hoewel de mens pas na de Vloed vis als voedsel mocht gebruiken, moest hij deze schepselen vanaf het begin in onderworpenheid hebben (Gen. 1:28; 9:2, 3). Maar in plaats van op een passende manier heerschappij te voeren over de dieren, zijn sommigen „leeghoofdig” geworden in hun overleggingen en de schepping gaan vereren (Rom. 1:20-23). De Babylonische Ea bijvoorbeeld, een god van de wateren, werd afgebeeld als een man met het lichaam van een vis; de Syrische Atargatis was een visgodin; en in Egypte werden niet alleen bepaalde vissoorten als heilig beschouwd, maar er zijn daar zelfs gemummificeerde vissen gevonden. Zo’n aanbidding van vissen werd natuurlijk in de wet die God aan Israël gaf verboden. — Deut. 4:15-18.
Het was heel passend dat Jezus Christus, de „Zoon des mensen” (Matth. 17:22), die zelfs de vissen in onderworpenheid moest hebben, bij twee gelegenheden zijn macht toonde door de netten van zijn apostelen door een wonder met vissen te vullen. — Ps. 8:4-8; Hebr. 2:5-9; Luk. 5:4-7; Joh. 21:6.
VIS ALS VOEDSEL
Vis, een zeer voedzaam en lichtverteerbaar voedingsmiddel, was blijkbaar een belangrijk onderdeel van het dagelijkse voedsel van zowel de Egyptenaren als de tot slaven gemaakte Hebreeën, want in de wildernis verlangden het gemengde gezelschap en de zonen van Israël naar de vis die zij altijd in Egypte aten (Num. 11:5). Het was daarom een zware slag voor de economie van Egypte toen de vissen in de Nijl stierven doordat Jehovah de wateren van Egypte in bloed had veranderd. — Ex. 7:20, 21.
Ook toen de Israëlieten zich in het Beloofde Land gevestigd hadden, was vis nog steeds een belangrijk voedingsmiddel voor hen. Een van de poorten van Jeruzalem werd de „Vispoort” genoemd, wat erop wijst dat zich daar of in die omgeving een vismarkt bevond (2 Kron. 33:14). In later tijd verkochten de Tyriërs, zoals Nehemia vermeldt, in Jeruzalem zelfs op de sabbat vis. — Neh. 13:16.
Vis werd gewoonlijk geroosterd of gezouten en gedroogd, en dan vaak met brood gegeten. De vis die Jezus gebruikte voor de wonderbare spijziging van 5000 en later 4000 mannen, de vrouwen en kinderen niet meegerekend, was waarschijnlijk gezouten en gedroogd (Matth. 14:17-21; 15:34-38). Na zijn opstanding at Jezus wat geroosterde vis om zijn apostelen te bewijzen dat zij geen geest zagen, en bij een andere gelegenheid bereidde hij als ontbijt brood en vis op een houtskoolvuur. — Luk. 24:36-43; Joh. 21:9-12.
VIS IN PALESTINA
De binnenwateren van Palestina, met uitzondering van de Dode Zee, zijn rijk aan vis. Men vindt er o.a. brasem, karper, baars en de opmerkelijke muilbroeders, zoals de Chromis simonis. Het mannetje van de Chromis simonis neemt de eitjes, ongeveer 200 in getal, in zijn bek en de jonge visjes blijven daar tot verscheidene weken nadat ze uitgebroed zijn.
REIN EN ONREIN
Hoewel de wijsheid van koning Salomo zich ook tot het terrein van de biologie uitstrekte en hij kennis van vissen bezat (1 Kon. 4:33), wordt er in de Schrift niet eenmaal een specifieke vissoort bij name genoemd. De Wet maakte echter een onderscheid tussen reine en onreine waterdieren. Alleen waterdieren met vinnen en schubben waren ceremonieel rein en mochten dus gegeten worden, wat dieren uitsloot zoals de meerval, paling, lamprei, rog, haai en schaaldieren, waarvan vele van afvalwater en rottende materie leven en vaak de veroorzakers zijn van tyfus en paratyfus (Lev. 11:9-12). Israëlitische vissers moesten daarom de voortreffelijke vissen scheiden van die welke ongeschikt waren als voedsel, een punt dat in Jezus’ illustratie van het sleepnet naar voren kwam. — Matth. 13:47, 48.
DE VIS WAARDOOR JONA WERD OPGESLOKT
Ondanks het feit dat de Zoon van God zelf getuigde van de waarheidsgetrouwheid van het verslag over Jona die door een „grote vis” werd opgeslokt, wordt dit voorval vaak aangehaald om twijfel te doen rijzen omtrent de betrouwbaarheid van het bijbelse verslag (Matth. 12:40). Men moet natuurlijk niet vergeten dat de bijbel eenvoudig zegt dat „Jehovah een grote vis [beschikte] om Jona op te slokken”, en niet vermeldt om wat voor een vis het ging (Jona 1:17). Er zijn beslist zeedieren die een mens kunnen opslokken, zoals de witte haai en de potvis.
FIGUURLIJK GEBRUIK
In de Schrift worden mensen soms met vissen vergeleken. De bijeenbrenger vergeleek mensen met vissen, omdat zij ’op een rampspoedige tijd worden verstrikt’ als vissen in een net (Pred. 9:12). Jezus Christus noemde zijn volgelingen vissers van mensen, en vergeleek rechtvaardige personen met voortreffelijke vissen en de goddelozen met ongeschikte vissen, die worden weggeworpen. — Mark. 1:17; Matth. 13:47-50.