VOEDSELZAK.
Een gewoonlijk van leer vervaardigde tas die door reizigers, herders, landbouwers en anderen over de schouder werd gedragen. Hij werd voor voedsel, kleding en andere dingen gebruikt, maar dient niet verward te worden met de kleinere gordelbeurs, die voor gouden, zilveren en koperen munten diende (Matth. 10:9; Mark. 6:8). Davids „herderstas” was ongetwijfeld zo’n voedselzak (1 Sam. 17:40). Toen Jezus Christus eerst de 12 apostelen en vervolgens de 70 discipelen uitzond, zei hij dat zij geen voedselzak moesten meenemen (Matth. 10:5, 9, 10; Luk. 9:3; 10:1, 4; 22:35, 36). Daardoor zouden zij tonen dat zij zich in hun bediening op Jehovah God verlieten om in hun behoeften te voorzien in plaats van zich bezorgd te maken over materiële dingen, over wat zij de volgende dag zouden eten of aantrekken. — Matth. 6:25-34.