VOET.
In de oudheid reisde men, zoals ook nu nog in veel delen van de wereld het geval is, voornamelijk te voet. Sommigen van het gewone volk gingen barrevoets, maar doorgaans werden er sandalen gedragen die uit nauwelijks meer dan een zool bestonden. (Zie SANDAAL.) Als men een huis binnenging werden de sandalen uitgedaan. Een belangrijk, vrijwel verplicht gebaar van gastvrijheid was, de voeten van een gast te wassen; deze dienst werd hetzij door de heer des huizes of door een bediende verricht, of er werd in ieder geval water voor dit doel verschaft. — Gen. 18:4; 24:32; 1 Sam. 25:41; Luk. 7:37, 38, 44.
CHRISTUS WAST DE VOETEN VAN DE DISCIPELEN
Jezus Christus gaf zijn discipelen een les in nederigheid en dienstbaarheid jegens elkaar toen hij, hun Meester, hun voeten waste (Joh. 13:5-14; vergelijk 1 Timotheüs 5:9, 10). Bij deze gelegenheid zei Jezus: „Wie zich heeft gebaad, behoeft niet meer dan zijn voeten te laten wassen, maar is geheel rein”, ongetwijfeld doelend op het feit dat ook al had iemand zich gebaad, zijn voeten zelfs door een korte wandeling stoffig zouden worden en regelmatig gewassen zouden moeten worden. De priesters en levieten die in de dagen van Jezus’ aardse bediening in de tempel wachtdienst verrichtten, hoefden na zich ’s morgens vroeg gebaad te hebben, zich die dag niet meer te baden, maar alleen hun handen en voeten te wassen. (Zie ook Exodus 30:19-21.) Door te zeggen: „Gijlieden zijt rein, doch niet allen [doelend op Judas]”, gaf Jezus blijkbaar een diepere geestelijke betekenis aan wat hij bij die gelegenheid deed (Joh. 13:10, 11). In Efeziërs 5:25, 26 wordt getoond dat Jezus de christelijke gemeente reinigt met het „bad des waters door middel van het woord” der waarheid. Logischerwijs moesten Jezus’ getrouwe volgelingen zich evenzo niet alleen nederig om de fysieke behoeften, maar meer nog om de geestelijke behoeften van hun broeders bekommeren. Daardoor zouden zij elkaar helpen rein te blijven ondanks de dagelijkse verleidingen en verstrikkingen die een christen zouden kunnen verontreinigen terwijl hij in deze wereld leeft. — Hebr. 10:22; Gal. 6:1; Hebr. 12:13.
FIGUURLIJK GEBRUIK
De woorden „voet” en „voeten” worden vaak gebruikt om iemands geneigdheid of de weg die hij inslaat — hetzij goed of kwaad — aan te duiden (Ps. 119:59, 101; Spr. 1:16; 4:26; 5:5; 19:2; Rom. 3:15). Andere figuurlijke uitdrukkingen zijn: ’rustplaats voor de voetzool’, d.w.z. een verblijfplaats of een plaats die iemand toebehoort (Gen. 8:9; Deut. 28:65); ’een voetbreed’, het kleinste stuk land dat iemand kon bezitten (Hand. 7:5; Deut. 2:5; vergelijk Jozua 1:3); „zijn voet opheffen”, iets ondernemen of ergens mee beginnen (Gen. 41:44); „uw voet zeldzaam [maken] in het huis van uw naaste”, zijn gastvrijheid niet op ongepaste wijze misbruiken (Spr. 25:17); ’barrevoets lopen’, een teken van vernedering of rouw (gevangenen werden vaak barrevoets meegevoerd) (Jes. 20:2); ’iets aan iemands voeten leggen’, hem een geschenk of een gave aanreiken (Hand. 5:1, 2); ’aan iemands voeten neervallen’, hem huldigen (Mark. 5:22); ’onder iemands voeten leggen’, iemand of iets aan hem onderwerpen (1 Kor. 15:27; Hebr. 2:8); ’onder de voeten verbrijzelen of vertreden’, iemand of iets overwinnen (Mal. 4:3; Rom. 16:20); ’de voet op de nek van een vijand zetten’, een teken dat men hem onderworpen of overwonnen had (Joz. 10:24); ’de voet in bloed wassen’, vijanden terechtstellen (Ps. 68:22, 23); ’de voeten bedekken’, letterlijk voor: zijn behoefte doen (Recht. 3:24; 1 Sam. 24:3). De uitdrukking ’zijn voet in olie dompelen’ werd profetisch gebruikt toen werd voorzegd welk vruchtbaar of produktief deel de stam Aser onder zijn broeders van Israël zou hebben (Deut. 33:24). Ruth ontblootte de voeten van Boaz en legde zich aan zijn voeten neer om hem erop attent te maken dat hij wettelijke stappen moest ondernemen in verband met een zwagerhuwelijk. — Ruth 3:4, 7, 8.
’Lieflijke’ voeten
Jehovah heeft speciale waardering voor de voeten van hen die het goede nieuws van het Koninkrijk bekendmaken, want hij noemt die „lieflijk” (Jes. 52:7; Rom. 10:15). Een christen moet zijn voeten geschoeid hebben met de „toerusting van het goede nieuws van vrede” zodat hij het goede nieuws op de juiste manier kan uitdragen (Ef. 6:15). Jezus gaf zijn discipelen de instructie om het stof van hun voeten te schudden wanneer de bewoners van een huis of een stad weigerden hen te ontvangen of naar hun woorden te luisteren; hierdoor konden de discipelen tonen dat zij dat onontvankelijke huis of die stad aan het oordeel van een hogere instantie, de hemel, overlieten. — Matth. 10:14.