GOG.
De betekenis van deze naam is onzeker. Sommige lexicografen zijn van mening dat er de gedachte door wordt overgebracht van „hoog” of „reusachtig”. Het Duitse Bibel-Lexikon (1953) geeft te kennen dat de naam is afgeleid van het Soemerische woord gug, dat „duisternis” betekent.
1. De naam komt voor in hoofdstuk 38 en 39 van het boek Ezechiël en wordt daar van toepassing gebracht op de aanvoerder van de multinationale strijdmacht die een stormaanval op Gods volk zal ondernemen. Deze aanval vindt plaats nadat Jehovah zijn volk uit de natiën heeft bijeenvergaderd en hen op de „bergen van Israël” heeft teruggebracht, die voordien verwoest waren. Daar zij in zekerheid wonen, schijnbaar geen enkele bescherming hebben en grote voorspoed genieten, laat Gog zich ertoe verleiden een boosaardige, grootscheepse aanval op hen te doen. Te dien einde brengt hij uit vele natiën een reusachtig leger op de been. Maar zijn aanval wekt Jehovah’s woede op, wat tot gevolg heeft dat Gog en heel zijn menigte een verpletterende nederlaag lijden en volledig vernietigd worden. Hun lijken worden tot voedsel voor vogels en wilde dieren, en hun beenderen worden begraven in het dal dat daarna het „Dal van Gogs Menigte” (letterlijk: „Dal van Hamon-Gog”) wordt genoemd.
VANWAAR KOMT DE AANVAL EN WAT IS HET DOEL ERVAN?
De aanval komt uit een land dat zeer ver van het land Israël verwijderd ligt. Gog is „van het land Magog”, dat zich in „de meest afgelegen streken van het noorden” bevindt (Ezech. 38:2, 15). Hij is het „opperhoofd [„grootvorst”, NBG; „hoofdvorst”, SV] van Mesech en Tubal” (38:2, 3). In sommige vertalingen staat hier „vorst van Ros, Mesjech (Mesek) en Tubal” (LV, WV), zodat met „Ros [het Hebreeuwse woord voor „hoofd”]” verwezen wordt naar een land of een volk. Maar dit land of dit volk wordt nergens anders in de bijbel genoemd. Mesech en Tubal, alsook Magog, zijn daarentegen namen die aan de zonen van Jafeth werden gegeven (Gen. 10:2), en drie landen ten N. van Israël droegen deze namen. Onder de uit het N. komende aanvallende strijdkrachten bevonden zich ook Gomer en Togarma, die eveneens van Jafeth afstamden. (Men veronderstelt dat Gomer de voorvader van de oude Cimmeriërs is en Togarma de voorvader van de Armeniërs.) Het Jafethitische Perzië lag in het N.O. Maar ook Hamieten uit het Z., uit het in Afrika gelegen Ethiopië en Put, namen aan de samenzwering deel. — Ezech. 38:4-6, 15.
Gog speelt derhalve de rol van een bevelhebber, die een reusachtig leger tot de aanval voert. Het oefent een geweldige druk op Jehovah’s volk uit, om het als in een bankschroef te verbrijzelen. Van dit volk wordt gezegd dat het „op het middelpunt der aarde” woont (Ezech. 38:12). Het Israël uit de oudheid lag niet alleen op een centrale plaats ten opzichte van het Euraziatische en Afrikaanse continent, maar was ook het centrum van de zuivere aanbidding van de ware God en werd door hem als de „pupil van zijn oog” beschouwd. — Deut. 32:9, 10; Zach. 2:8.
Jehovah zegt dat hij ’haken in Gogs kaken zal slaan’ en hem tot deze aanval zal voeren (Ezech. 38:4; vergelijk 2 Koningen 19:20, 21, 28). De profetie laat echter duidelijk uitkomen dat Gog zijn zinnen daar reeds op gezet had en dat het snode plan uit zijn eigen hart voortsproot (vs. 10, 11). Niettemin lokt Jehovah hem uit zijn tent, doordat hij zijn naamvolk herstelt en voorspoed schenkt. Dit zet Gog ertoe aan zijn boosaardige gezindheid jegens Gods volk te openbaren, en hij slaat vanzelf een weg in die een spoedige vernietiging over hem en al zijn bondgenoten brengt. Doordat Jehovah de overwinning op Gog en zijn strijdkrachten behaalt en hen volledig vernietigt, maakt hij zijn naam groot en heiligt hij die voor de ogen van alle waarnemers. — 38:12-23; 39:5-13, 21, 22; vergelijk Joël 3:9-17.
DE IDENTIFICATIE VAN GOG
De landen en volkeren die in de profetie over Gog worden genoemd, zijn uit de bijbel en tot op zekere hoogte uit de wereldlijke geschiedenis bekend. Maar toch heeft men Gog met geen enkele uit de geschiedenis bekende aardse heerser kunnen identificeren. Uit de profetie zelf blijkt dat de aanval van Gog „in het laatst der jaren” of „in het laatst der dagen” plaatsvindt (Ezech. 38:8, 16; vergelijk Jesaja 2:2; Jeremia 30:24; 2 Timotheüs 3:1). De raadselachtige naam „Gog” is dus klaarblijkelijk symbolisch en heeft op geen enkele menselijke koning of leider betrekking.
Met behulp van het boek Openbaring is een nauwkeurige identificatie mogelijk. In de daarin vervatte profetische visioenen werd voorzegd dat de vervolging van de christelijke gemeente van de zijde van de symbolische draak, Satan de Duivel, zou toenemen, en wel nadat hij met zijn demonen uit de hemel en naar de omgeving van de aarde zou zijn geworpen. Het neerslingeren zou door Gods koninkrijk in handen van Jezus Christus tot stand worden gebracht ten tijde dat Jezus zijn koninklijke autoriteit zou aanvaarden (Openb. 12:5-10, 13-17). Ook in deze visioenen speelt de vereniging van aardse natiën tegen God, zijn Zoon en zijn getrouwe dienstknechten op aarde, alsook de totale nederlaag en vernietiging van die vijandelijke strijdkrachten, een belangrijke rol (Openb. 16:13-16; 17:12-14; 19:11-21). In de Openbaring wordt eveneens melding gemaakt van vogels die zich vergasten aan de lijken van de vijanden van Christus’ Koninkrijksheerschappij. — Vergelijk Ezechiël 39:4, 17-20 met Openbaring 19:21.
Volgens de Openbaring is de hoofdpersoon of aanvoerder van de wereldomvattende aanval op het Messiaanse koninkrijk en zijn onderdanen Satan de Duivel. Hij is de enige in het bijbelse verslag genoemde persoon van wie gezegd kan worden dat hij nauwkeurig voldoet aan de beschrijving van ’Gog van Magog’ die wij in de profetie van Ezechiël vinden en de rol die hem daar wordt toebedeeld. Ezechiëls profetie betreffende Gog duidt derhalve op een wereldomvattende boosaardige aanval op Gods volk, een aanval die door de vernederde Satan de Duivel georganiseerd en aangevoerd wordt. De profetie onthult eveneens dat deze aanval het startsein is voor een tentoonspreiding van Gods ontzagwekkende macht waardoor de strijdkrachten van Satan volledig vernietigd zullen worden. — Ezech. 38:18-22.
2. Openbaring 20:8 spreekt ook over „Gog en Magog”. Deze uitdrukking verwijst echter niet naar afzonderlijke bevelhebbers of heersers. Beide namen blijken betrekking te hebben op ’de natiën die aan de vier hoeken van de aarde zijn’. Nadat Satan uit de symbolische „afgrond” is losgelaten, laten ze zich door hem misleiden. Aangezien uit andere bijbelteksten blijkt dat Christus’ duizendjarige heerschappij een eind aan alle nationale heerschappijen en grenzen maakt (Dan. 2:44; 7:13, 14), schijnt het dat deze „natiën” het gevolg zijn van een opstand tegen zijn wereldomvattende heerschappij. Ze trekken op „over de breedte der aarde” en omsingelen „de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad”. Dit gebeurt nadat de duizendjarige heerschappij die Christus Jezus over de aarde zal uitoefenen, is geëindigd. — Openb. 20:2, 3, 7-9.
De namen „Gog en Magog” worden klaarblijkelijk gebruikt om bepaalde overeenkomsten te laten uitkomen die bestaan tussen de situatie na de 1000 jaar en de vroegere aanval (voordat Satan in de afgrond werd geslingerd). Enkele van deze overeenkomsten tussen de profetie van Ezechiël en die uit de Openbaring zijn: De tegenstanders zijn talrijk (in de Openbaring is het aantal onbepaald, „als het zand der zee”); de aanval is het gevolg van een wijdverbreide samenzwering en is gericht tegen Gods dienstknechten, die zich in een toestand van grote voorspoed bevinden. Het is derhalve zeer passend om degenen die zich na de duizendjarige regering tot een opstand laten verleiden, als „Gog en Magog” aan te duiden. Hun einde is de volledige vernietiging. — Openb. 20:9, 10, 14.