Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 515-517
  • Goed nieuws

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Goed nieuws
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • DE INHOUD VAN HET GOEDE NIEUWS
  • DE VOORUITGANG VAN HET GOEDE NIEUWS
  • DE BELANGRIJKHEID VAN HET GOEDE NIEUWS
  • VIJANDEN
  • CHRISTUS’ AARDSE BEDIENING, AFWEZIGHEID EN WEDERKOMST
  • Goed nieuws
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Goed nieuws voor de gehele mensheid
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1974
  • ’Glorierijk goed nieuws van de gelukkige God’
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1977
  • Wat het goede nieuws dat gepredikt moet worden thans onderscheidt
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1968
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 515-517

GOED NIEUWS

[Grieks: eu·ag·geʹli·on (spreek uit: ui·an·geʹli·on)].

Dit heeft betrekking op het goede nieuws van Gods koninkrijk en van redding door geloof in Jezus Christus. Het wordt in de bijbel aangeduid als „het goede nieuws van het koninkrijk” (Matth. 4:23), „het goede nieuws van God” (Rom. 15:16), „het goede nieuws over Jezus Christus” (Mark. 1:1), „het goede nieuws van de onverdiende goedheid van God” (Hand. 20:24), „het goede nieuws van vrede” (Ef. 6:15) en het „eeuwig goed nieuws” (Openb. 14:6). Een „evangelieprediker” (het Nederlandse woord „evangelist” is bijna een translitteratie van het Grieks) is een prediker van het goede nieuws. — Hand. 21:8; 2 Tim. 4:5.

DE INHOUD VAN HET GOEDE NIEUWS

De bovengenoemde aanduidingen laten zien wat de inhoud en de strekking van het goede nieuws is. Het omvat alle waarheden waarover Jezus sprak en waarover de discipelen schreven. Hoewel mensen uit de oudheid op God hoopten en door kennis omtrent Hem geloof bezaten, werden Gods voornemens pas „duidelijk zichtbaar gemaakt door de manifestatie van onze Redder, Christus Jezus, die de dood heeft tenietgedaan, maar licht heeft geworpen op leven en onverderfelijkheid, door middel van het goede nieuws”. — 2 Tim. 1:9, 10.

God onthulde eeuwen geleden dat hij voornemens was het goede nieuws door bemiddeling van Christus te verschaffen, door aan Abraham het goede nieuws bekend te maken: „Door bemiddeling van u zullen alle natiën gezegend worden” (Gal. 3:8). Later sprak Jehovah bij monde van de profeet Jesaja over de prediking van het goede nieuws. Jezus Christus las in de synagoge te Nazareth een gedeelte uit deze profetie voor, waarna hij zei: „Heden is deze schriftplaats die gij zojuist hebt gehoord, vervuld” (Luk. 4:16-21). Jesaja’s profetie beschreef wat het doel en de uitwerking zou zijn van het goede nieuws, dat vooral vanaf de tijd van de komst van de Messias gepredikt zou worden. — Jes. 61:1-3.

DE VOORUITGANG VAN HET GOEDE NIEUWS

Ten tijde van Jezus’ geboorte werd door de engel aan de herders aangekondigd: „Vreest niet, want ziet! ik maak u goed nieuws bekend omtrent een grote vreugde, die heel het volk ten deel zal vallen” (Luk. 2:10). Johannes de Doper bereidde de weg voor Jezus’ prediking van het goede nieuws door tot de joden te zeggen: „Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen” (Matth. 3:1, 2). Jezus zei over de prediking van Johannes: „Sedert de dagen van Johannes de Doper tot op heden is het koninkrijk der hemelen echter het doel waarnaar mensen voorwaarts dringen, en zij die voorwaarts dringen, grijpen het.” — Matth. 11:12.

Gedurende zijn aardse bediening beperkte Jezus zijn prediking van het goede nieuws tot de joden en proselieten, want hij zei: „Ik ben slechts tot de verloren schapen van het huis van Israël gezonden” (Matth. 15:24). Toen hij de 12 apostelen uitzond, gebood hij hun: „Slaat niet de weg naar de natiën in en gaat geen Samaritaanse stad binnen; maar gaat in plaats daarvan steeds weer naar de verloren schapen van het huis van Israël” (Matth. 10:5, 6). Bij één gelegenheid predikte hij tot een Samaritaanse vrouw (de Samaritanen waren aan de Israëlieten verwant). Maar hij ging niet de stad binnen om te prediken. De vrouw en anderen reageerden echter zo gunstig dat Jezus twee dagen bij hen verbleef. — Joh. 4:7-42.

Na zijn dood en opstanding gaf Jezus zijn discipelen het gebod: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb” (Matth. 28:19, 20). Ook zei hij tot hen dat hun prediking zich tot „de verst verwijderde streek der aarde” zou uitstrekken (Hand. 1:8). Maar gedurende ongeveer drie en een half jaar daarna beperkten de discipelen onder leiding van de heilige geest hun prediking slechts tot joden en Samaritanen. Vervolgens zond God Petrus met het goede nieuws naar het huisgezin van Cornelius, de Romeinse legeroverste (Hand. hfdst. 10, 11; 15:7). Vanaf die tijd werd het goede nieuws op zo groot mogelijke schaal en over een zo uitgestrekt mogelijk gebied bekendgemaakt.

DE BELANGRIJKHEID VAN HET GOEDE NIEUWS

De apostel Paulus verklaarde nadrukkelijk dat het aan de apostelen toevertrouwde goede nieuws het enige goede nieuws was; ja, ook al zouden de apostelen zelf of zelfs een engel uit de hemel iets als goed nieuws bekendmaken buiten hetgeen de apostelen als goed nieuws hadden bekendgemaakt, „hij zij vervloekt”. Vervolgens zette hij de reden hiervoor uiteen door erop te wijzen dat het goede nieuws niet iets menselijks is, d.w.z. niet van een mens afkomstig is, maar ontvangen was door middel van een openbaring door Jezus Christus (Gal. 1:8, 11, 12). Deze krachtige verklaring was nodig omdat er zelfs destijds sommigen waren die het ware geloof trachtten omver te werpen door ’een ander goed nieuws’ te prediken (2 Kor. 11:4; Gal. 1:6, 7). Paulus waarschuwde dat er een afval zou komen en zei dat het ’mysterie der wetteloosheid’ reeds aan het werk was, en hij vermaande christenen om het doel van het goede nieuws in gedachte te houden, vast te staan en zich te houden aan de onder leiding van de geest tot stand gekomen overleveringen die zij door bemiddeling van de apostelen hadden geleerd. — 2 Thess. 2:3, 7, 14, 15; zie OVERLEVERING.

Jezus achtte het getrouw vasthouden aan het goede nieuws en het getrouw blijven verkondigen ervan belangrijker dan iemands huidige leven, en ook Paulus erkende dat de getrouwe bekendmaking ervan uitermate belangrijk was (Mark. 8:35; 1 Kor. 9:16; 2 Tim. 1:8). Een persoon zou zijn dierbaarste bezittingen kunnen verliezen en zelfs vervolging kunnen ondergaan, maar daar staat tegenover dat hij nu reeds honderdvoudig zou ontvangen, „huizen en broers en zusters en moeders en kinderen en velden, . . . en in het komende samenstel van dingen eeuwig leven”. — Mark. 10:29, 30.

Het goede nieuws is de toetssteen op grond waarvan de mensheid wordt geoordeeld: het goede nieuws aanvaarden en gehoorzamen, leidt tot redding; verwerping en ongehoorzaamheid hebben vernietiging tot gevolg (1 Petr. 4:5, 6, 17; 2 Thess. 1:6-8). Vooral met het oog op dit feit moet de beweegreden waarmee een persoon het goede nieuws predikt, zuiver zijn, en hij moet de prediking van harte verrichten, uit liefde voor degenen die luisteren. De apostelen hadden zoveel waardering voor de levengevende belangrijkheid van het goede nieuws en werden dermate door Gods geest en door liefde aangevuurd dat zij degenen die naar hun prediking luisterden, niet alleen het goede nieuws meedeelden maar ook hun „eigen ziel” (1 Thess. 2:8). God bepaalde dat de verkondigers van het goede nieuws het recht hadden om materiële ondersteuning te aanvaarden van degenen aan wie zij het goede nieuws bekendmaakten (1 Kor. 9:11-14). Maar Paulus en zijn intieme metgezellen achtten het voorrecht dat zij hadden om het goede nieuws te verkondigen zo dierbaar dat zij het angstvallig vermeden munt te slaan uit hun prediking of zelfs maar de schijn daartoe te wekken. In 1 Korinthiërs 9:15-18 en 1 Thessalonicenzen 2:6, 9 beschrijft de apostel Paulus wat zijn gedragslijn in dit opzicht was.

VIJANDEN

Het goede nieuws heeft bittere tegenstand ondervonden, en de apostel Paulus liet zien waar die vijandschap vandaan kwam, door te zeggen: „Als er nu in werkelijkheid een sluier ligt over het goede nieuws dat wij bekendmaken, dan is het gesluierd onder hen die vergaan, onder wie de god van dit samenstel van dingen de geest van de ongelovigen heeft verblind opdat het verlichtende licht van het glorierijke goede nieuws over de Christus, die het beeld van God is, niet zou doorschijnen” (2 Kor. 4:3, 4). De vroegste vijanden van het goede nieuws waren de joodse religieuze leiders. Hun vijandschap kwam evenwel de heidenen of mensen uit de natiën ten goede doordat nu de heidenen in de gelegenheid werden gesteld deelgenoten te worden van ’de belofte in eendracht met Christus Jezus, door middel van het goede nieuws’. — Rom. 11:25, 28; Ef. 3:5, 6.

Vijanden van het goede nieuws brachten veel lijden over de christenen, waardoor de apostelen genoodzaakt waren ten overstaan van regeerders een zware strijd te voeren inzake het verdedigen en wettelijk bevestigen van het goede nieuws, zodat het zo onbelemmerd mogelijk verbreid kon worden. — Fil. 1:7, 16; vergelijk Markus 13:9-13; Handelingen 4:18-20; 5:27-29.

CHRISTUS’ AARDSE BEDIENING, AFWEZIGHEID EN WEDERKOMST

Het is opmerkelijk dat Johannes de Doper gedurende zes maanden voordat Jezus naar hem toe kwam om gedoopt te worden, predikte: „Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen”, en toen Jezus verscheen, wees Johannes op hem als het „Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt!” (Matth. 3:1, 2; Joh. 1:29) Aldus vestigde hij de aandacht van het volk op de langverwachte Messiaanse Koning. — Hand. 19:4.

Toen Jezus Christus op aarde was, maakten hij en zijn discipelen bekend: „Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen” (Matth. 4:17; 10:7). Na gezalfd te zijn als Christus, de Koning, zei Jezus tot zijn vijanden, de Farizeeën: „Het koninkrijk Gods is in uw midden” (Luk. 17:20, 21). Dit was tijdens Jezus’ aardse bediening het thema of de hoofdgedachte van het goede nieuws. Zoals uit het bijbelse verslag blijkt, verkondigden de discipelen na Jezus’ dood echter niet meer dat het Koninkrijk „nabij gekomen” of ophanden was, maar predikten zij veeleer het goede nieuws dat Christus, nadat hij zijn menselijke leven als de losprijs voor redding had afgelegd, naar de hemel was opgevaren en nu gezeten was aan Gods rechterhand; ook predikten zij dat Jezus zou wederkomen en dat op een toekomstig tijdstip het Koninkrijk opgericht zou worden. — Hebr. 10:12, 13; 2 Tim. 4:1; Openb. 11:15; 12:10; 22:20; vergelijk Lukas 19:12, 15; Mattheüs 25:31.

Toen Jezus Christus antwoord gaf op de door zijn discipelen gestelde vraag: „Wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen?”, somde Jezus bepaalde dingen op die dan zouden moeten geschieden. Hij zei onder andere: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Matth. 24:3, 14; Mark. 13:10; vergelijk Kolossenzen 1:23). In de Openbaring, die omstreeks 96 G.T. aan de apostel Johannes werd gegeven, zag hij een „engel in het midden van de hemel vliegen” die „eeuwig goed nieuws [had], om dat als blijde tijdingen bekend te maken aan hen die op de aarde wonen, en aan elke natie en stam en taal en elk volk, en hij zei met een luide stem: ’Vreest God en geeft hem heerlijkheid, want het uur van het oordeel door hem is gekomen’” (Openb. 14:6, 7). Deze geïnspireerde verklaringen geven te kennen dat in de „laatste dagen” het goede nieuws van het Koninkrijk op ongeëvenaarde wijze bekendgemaakt zou worden.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen